ECLI:NL:RBDHA:2017:9723

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 augustus 2017
Publicatiedatum
28 augustus 2017
Zaaknummer
AWB 16/30495
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afghaanse asielaanvraag afgewezen wegens ongeloofwaardige verklaringen en gebrek aan bewijs van vervolging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 augustus 2017 uitspraak gedaan in het beroep van een Afghaanse eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had op 1 december 2016 de aanvraag afgewezen, waarbij hij oordeelde dat de asielaanvraag ongegrond was. Eiser, geboren in 1982 in Herat, Afghanistan, heeft verklaard dat hij bedreigd werd door de Taliban vanwege zijn werk voor buitenlandse bedrijven en de moord op zijn vader, die politiecommandant was. Tijdens de zitting op 15 augustus 2017 heeft eiser zijn verhaal toegelicht, bijgestaan door een gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verklaringen van eiser niet geloofwaardig zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet overtuigend heeft aangetoond dat hij daadwerkelijk door de Taliban is bedreigd of dat hij een reëel risico loopt op ernstige schade bij terugkeer naar Afghanistan. De rechtbank heeft de tegenstrijdigheden in eisers verklaringen en het gebrek aan concreet bewijs als redenen aangevoerd voor de afwijzing van de asielaanvraag. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen vier weken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/30495

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 augustus 2017 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. P.C.M. van Schijndel),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.J. Balfoort).

Procesverloop

Bij besluit van 1 december 2016 heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen als ongegrond. Daarbij heeft verweerder aan eiser, ambtshalve toetsend, geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend en evenmin uitstel van vertrek.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 augustus 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens verschenen is S. Ostadhasanbanna, tolk.

Overwegingen

1. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag -samengevat- het volgende ten grondslag gelegd. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1982, in het bezit van de Afghaanse nationaliteit en afkomstig uit Herat. Hij is Tadzjiek en Soenniet. Eiser heeft gewerkt voor buitenlandse bedrijven die betrokken zijn bij de wederopbouw van Afghanistan. Op 10 december 2012 is eisers vader door de Taliban door een bermbom gedood, vanwege zijn werk als politiecommandant. Na de dood van zijn vader werd ook eiser door de Taliban bedreigd, vanwege zijn werkzaamheden voor buitenlandse instellingen. Rond februari/maart 2015 werd eiser voor het laatst bedreigd. Eiser kreeg toen een klap op het hoofd met een stok, waarna hij naar het ziekenhuis moest om gehecht te worden. Eind juli 2015, nadat een poging om de hulp van de Afghaanse politie in te roepen op niets was uitgelopen, hebben eiser en zijn oudste broer, die politieagent was, met hun gezinnen hun toevlucht gezocht in Torghondi. Nadat eiser en zijn oudste broer op 16 augustus 2016 in Herat waren geweest om boodschappen te doen, liepen zij in een hinderlaag van de Taliban. Eisers broer werd doodgeschoten en eiser werd meegenomen naar een klein dorpje waar hij drie dagen werd vastgehouden. Eiser werd mishandeld en ondervraagd over de aanwezigheid in Herat van een politiedelegatie, bestaande onder meer uit een hooggeplaatste oud-collega van zijn overleden vader en broer en de afgevaardigde van Herat in het Afghaanse parlement. Op 20 augustus 2015 kon eiser ontsnappen. Via verschillende dorpen en met hulp van een onbekende oude man en zijn zoons, kon eiser zijn ouderlijk huis in Herat bereiken. Met hulp van zijn jongste broer heeft eiser vervolgens op 4 september 2015 Afghanistan verlaten. Niet alleen vanwege bovenomschreven problemen, maar ook vanwege de algemene veiligheidssituatie, kan eiser niet naar Afghanistan terugkeren.
2. Verweerder volgt eiser in de door hem opgegeven identiteit, nationaliteit en
herkomst. Ook acht verweerder geloofwaardig dat eisers vader politiecommandant was, belast met de bestrijding van de Taliban, en dat eisers vader op 10 december 2012 door de Taliban is vermoord. Verweerder acht echter niet geloofwaardig dat eiser zelf door de Taliban is bedreigd, vanwege zijn eigen werkzaamheden voor buitenlandse instellingen en vanwege de werkzaamheden voor en contacten met buitenlanders van zijn verwanten en het feit dat hij de zoon is van een vermoorde politiecommandant en de broer van een bij een speciale politie-eenheid werkende bestrijder van de Taliban. Ook acht verweerder niet geloofwaardig dat eiser op 16 augustus 2015 in een hinderlaag van de Taliban is gelopen, dat hij door hen is ontvoerd en vastgehouden en dat hij op 20 augustus 2015 weer heeft kunnen ontsnappen. Omdat eiser volgens verweerder niet als vluchteling kan worden aangemerkt en omdat hij volgens verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade, heeft verweerder eisers aanvraag afgewezen als ongegrond, op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000.
3.
Eiser kan zich met het bestreden besluit niet verenigen. Op hetgeen door hem in beroep is aangevoerd zal hieronder -voor zover van belang- worden ingegaan.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1.
Verweerder acht naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte ongeloofwaardig dat eiser zelf door de Taliban is bedreigd. Eiser heeft verklaard dat hij onder meer telefonisch is bedreigd, maar door wie hij telefonisch bedreigd werd heeft hij niet kunnen concretiseren. Eiser weet niet of het de Taliban of de bandieten waren die hem (telefonisch) lastigvielen. Verweerder acht deze verklaringen niet ten onrechte vaag en summier. De verklaringen van eiser over het incident waarbij hij op straat met een stok op het hoofd werd geslagen acht verweerder voorts niet ten onrechte vaag en summier en terecht tegenstrijdig. Eiser heeft te dien aanzien tegenstrijdig verklaard door eerst te bevestigen dat dit incident met zijn eigen werkzaamheden te maken had, om later te verklaren dat het mogelijk te maken had met het feit dat zijn moeder vermogend is en er groeperingen actief zijn die mensen onder druk zetten om hen geld afhandig te maken. Eisers verklaringen over dit incident zijn tevens vaag en summier, nu eiser niet heeft kunnen aangeven wie hem met op het hoofd geslagen heeft en hij slechts het vermoeden heeft kunnen uitspreken dat dit een bekende van hem was. Ook eisers verklaringen over de frequentie van de dreigementen acht verweerder terecht tegenstrijdig. Terwijl eiser eerst heeft verklaard dat er veel bedreigingen en veel incidenten zijn geweest en dat hij en zijn familieleden dagelijks werden bedreigd, heeft hij later verklaard dat hij na de moord op zijn vader eens per vier maanden bedreigd werd. Verweerder betoogt voorts niet ten onrechte dat niet valt in te zien waarom eiser, wiens vader én broer bij de Afghaanse politie zouden hebben gewerkt, zich in verband met de gestelde dreigementen slechts één keer voor hulp tot de Afghaanse autoriteiten zou hebben gewend. Verder betoogt verweerder niet ten onrechte dat niet valt in te zien waarom eiser en zijn oudste broer pas in juli 2015 met hun gezinnen vanuit Herat naar Torghondi zijn gegaan, terwijl eiser in februari/maart 2015 voor het laatst zou zijn bedreigd, en waarom eiser al kort nadat hij uit veiligheidsoverwegingen uit Herat zou zijn vertrokken, alweer naar Herat zou zijn teruggekeerd enkel om daar boodschappen te doen.
4.2.
Dat eiser en zijn broer op 16 augustus 2015 in een hinderlaag van de Taliban zijn gelopen, dat eisers broer daarbij is gedood, dat eiser zelf vervolgens door de Taliban is meegenomen, mishandeld en ondervraagd en dat hij uiteindelijk kon ontsnappen, acht verweerder ook niet ten onrechte ongeloofwaardig. Verweerder betrekt bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van dit relevante element niet ten onrechte opnieuw dat niet valt in te zien waarom eiser kort na zijn vertrek naar Torghondi alweer naar Herat zou zijn teruggekeerd om daar boodschappen te doen. Dit doet immers tevens afbreuk aan de geloofwaardigheid van eisers verklaring dat hij op de terugweg naar Torghondi in de hinderlaag van de Taliban zou zijn gelopen. Verweerder acht voorts terecht tegenstrijdig dat eiser enerzijds heeft verklaard dat hij door de Taliban naar een dorp werd gebracht, om later, gevraagd naar de naam van dat dorp, te stellen dat hij niet in een dorp maar in woestijnachtig gebied is vastgehouden, op 30 tot 45 minuten lopen van een klein dorpje.
Eisers verklaringen over zijn ontsnapping acht verweerder voorts ook niet ten onrechte ongeloofwaardig. Eiser stelt dat hij gedurende meerdere dagen is vastgehouden en mishandeld, dat hij van tijd tot tijd zijn bewustzijn verloor en dat hij pijn had aan benen, armen, rug en nek. Niet valt in tien hoe eiser in deze fysieke toestand, enkel gesterkt door een kop soep, uit een raam van twee meter hoog zou hebben kunnen springen en vijftien tot twintig minuten zou hebben kunnen hardlopen. Dit klemt temeer nu eiser stelt dat hij bij het terecht komen op de grond gekraak zou hebben gehoord. Verder valt eisers verklaring dat hij nadat hij uit het raam was gesprongen rechtdoor is gelopen om te zorgen dat hij zo snel mogelijk bij een plaats in de buurt van Robat Sanghi was, niet te rijmen met zijn latere verklaring dat hij geblinddoekt was vanaf het moment dat hij opgepakt werd tot het moment dat hij het huis bereikte waar hij vastgehouden zou worden en dat hij niet weet via welke route hij daarnaartoe is gebracht, en zijn verklaring dat hij niet weet via welke dorpen hij gevlucht is.
4.3.
Eiser heeft een pagina overgelegd uit een krant van 23 augustus 2015, met daarin een artikel over de hinderlaag, de detentie en de ontsnapping. Volgens eiser vormt deze krant een bewijs voor het door hem gestelde. Ter zitting heeft eiser voorts aangevoerd dat hij deze krantenpagina, in weerwil van het door verweerder gestelde, wel degelijk in origineel heeft overgelegd, dat verweerder ten onrechte geen onderzoek naar de originele krantenpagina heeft laten doen en dat dit resulteert in een motiveringsgebrek.
4.4.
Voornoemd standpunt slaagt niet. Daargelaten of het krantenbericht inderdaad in origineel is overgelegd en of dit bericht is ontleend aan een objectieve bron heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt mogen stellen dat het krantenbericht de tegenstrijdige en ongerijmde verklaringen van eiser over de hinderlaag, detentie en ontsnapping niet kan verklaren en dat aan het krantenbericht daarom niet de waarde toekomt die eiser daaraan gehecht wenst te zien. De rechtbank stelt daarbij vast dat in het krantenbericht, blijkens de door eiser op 6 februari 2017 overgelegde vertaling, staat vermeld dat de autosnelweg tussen Herat en Torghondi een van de autosnelwegen is waar de gewapende Taliban altijd op de wacht staan voor regeringsambtenaren en andere burgers. Het krantenartikel bevestigt daarmee eens temeer dat niet valt in te zien waarom eiser al kort nadat hij uit veiligheidsoverwegingen vanuit Herat naar Torghondi zou zijn vertrokken, alweer naar Herat zou zijn teruggekeerd enkel om daar boodschappen te doen.
4.5.
Eisers standpunt in beroep dat hetgeen hij tijdens het nader gehoor heeft willen verklaren niet juist is weergegeven in het rapport van gehoor en dat sommige van de door verweerder geconstateerde tegenstrijdigheden onterecht zijn tegengeworpen omdat eisers verklaringen niet volledig en op punten zelfs onjuist zijn weergegeven, kan vanwege het ontbreken van een nadere toelichting niet slagen. Ten overvloede stelt de rechtbank vast dat eiser bij aanvang van het nader gehoor heeft aangegeven dat hij de tolk goed kon verstaan en begrijpen en dat hij zich geestelijk en lichamelijk in staat voelde om te worden gehoord, en dat hij na afloop van het nader gehoor heeft verklaard dat hij tevreden was over de manier waarop het gesprek was verlopen, dat hij geen op- of aanmerkingen had over het gesprek, de hoormedewerker of de tolk en dat hij de tolk goed kon verstaan en begrijpen.
4.6.
In het ter zitting door de gemachtigde van eiser naar voren gebrachte standpunt dat hij het Instituut voor Mensenrechten en Medisch Onderzoek (IMMO) heeft gevraagd om onderzoek te doen naar de lichamelijke en psychische klachten van eiser, ziet de rechtbank geen reden voor aanhouding van het beroep. Gemachtigde van verweerder heeft immers ook aangegeven dat het IMMO op 7 augustus 2017 heeft aangegeven pas over 8 maanden verslag te kunnen doen van dit onderzoek. Eiser had het IMMO eerder kunnen inschakelen.
4.7.
Eiser stelt in beroep verder dat zijn relaas past in het beeld dat in de UNHCR Eligibility Guidelines for Assessing the International Protection Needs of Asylum-Seekers from Afghanistan (Guidelines) van 19 april 2016 wordt geschetst en dat hij vanwege zijn eigen werkzaamheden voor buitenlandse instellingen en de werkzaamheden van zijn vader en broer voor de Afghaanse politie valt onder verschillende van de in de Guidelines genoemde categorieën van personen die internationale bescherming behoeven.
4.8.
De beroepsgrond slaagt niet. Nu gelet op het hiervoor overwogene niet geloofwaardig is dat eiser vanwege zijn eigen werkzaamheden dan wel die van zijn familieleden ooit persoonlijk problemen heeft ondervonden, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank mogen concluderen dat in het geval van eiser, hoe tragisch het overlijden van zijn vader ook is, niet is gebleken van vluchtelingschap of een reëel risico op ernstige schade bij terugkeer. De omstandigheid dat volgens de UNHCR personen die aan de Afghaanse regering of de internationale gemeenschap zijn gelieerd of die als zodanig worden gezien, en hun familieleden, afhankelijk van de individuele omstandigheden van het geval, mogelijk internationale bescherming behoeven, doet hieraan naar het oordeel van de rechtbank niet af.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. D.D. van Loopik, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.