In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 augustus 2017 uitspraak gedaan in het beroep van een Afghaanse eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had op 1 december 2016 de aanvraag afgewezen, waarbij hij oordeelde dat de asielaanvraag ongegrond was. Eiser, geboren in 1982 in Herat, Afghanistan, heeft verklaard dat hij bedreigd werd door de Taliban vanwege zijn werk voor buitenlandse bedrijven en de moord op zijn vader, die politiecommandant was. Tijdens de zitting op 15 augustus 2017 heeft eiser zijn verhaal toegelicht, bijgestaan door een gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verklaringen van eiser niet geloofwaardig zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet overtuigend heeft aangetoond dat hij daadwerkelijk door de Taliban is bedreigd of dat hij een reëel risico loopt op ernstige schade bij terugkeer naar Afghanistan. De rechtbank heeft de tegenstrijdigheden in eisers verklaringen en het gebrek aan concreet bewijs als redenen aangevoerd voor de afwijzing van de asielaanvraag. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen vier weken.