ECLI:NL:RBDHA:2017:969
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- M. Diepenhorst
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en verantwoordelijkheidsverdeling onder de Dublinverordening
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 26 januari 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, vertegenwoordigd door mr. L.J. Blijdorp, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, waarin zijn asielaanvraag niet in behandeling is genomen. Dit besluit is genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, waarbij Duitsland als verantwoordelijk land is aangewezen op basis van de Dublinverordening.
Tijdens de zitting is vastgesteld dat er procesbelang aanwezig is, ondanks dat eiser door het Centraal orgaan Opvang Asielzoekers (COA) als 'met onbekende bestemming vertrokken' is gemeld. De gemachtigde van eiser heeft verklaard dat er nog contact is met eiser. De rechtbank heeft overwogen dat eiser na afloop van de visumperiode in Frankrijk het Schengengebied heeft verlaten, wat de stelling dat verweerder ten onrechte Duitsland heeft verzocht om de aanvraag in behandeling te nemen, ondermijnt. De rechtbank verwijst ook naar het claimakkoord van 24 november 2016, waarin Duitsland zich verantwoordelijk heeft verklaard voor de asielaanvraag.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de beroepsgrond dat het in Duitsland niet veilig is voor eiser, niet voldoende onderbouwd is en dat er geen nieuwe omstandigheden zijn gepresenteerd die deze stelling ondersteunen. Daarom heeft de rechtbank geoordeeld dat de staatssecretaris terecht de asielaanvraag niet in behandeling heeft genomen en heeft het beroep ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. M. Diepenhorst, rechter, in aanwezigheid van griffier S.A.K. Kurvink.