In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 augustus 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Ghanese nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie afgewezen als kennelijk ongegrond, met als argument dat Ghana als veilig land van herkomst wordt aangemerkt. Eiser heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat hij bedreigd wordt door zijn familie vanwege zijn weigering om zijn vader op te volgen als stamhoofd, en dat hij in Ghana geen bescherming kan krijgen.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende heeft aangetoond dat Ghana als veilig land van herkomst kan worden beschouwd, en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in zijn specifieke situatie niet veilig is in Ghana. De rechtbank verwijst naar relevante wet- en regelgeving en eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigen dat de bewijslast voor de veiligheid van een land bij de staatssecretaris ligt. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat de Ghanese autoriteiten hem niet of onvoldoende willen beschermen, en de rechtbank concludeert dat de afwijzing van de asielaanvraag terecht is.
De uitspraak benadrukt het belang van de bewijslast in asielprocedures en de rol van de staatssecretaris in het vaststellen van de veiligheid van landen van herkomst. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de beslissing openbaar uitgesproken.