ECLI:NL:RBDHA:2017:9676

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 augustus 2017
Publicatiedatum
25 augustus 2017
Zaaknummer
NL17.5034
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van veilig land van herkomst en kennelijke ongegrondheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 augustus 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Ghanese nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie afgewezen als kennelijk ongegrond, met als argument dat Ghana als veilig land van herkomst wordt aangemerkt. Eiser heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat hij bedreigd wordt door zijn familie vanwege zijn weigering om zijn vader op te volgen als stamhoofd, en dat hij in Ghana geen bescherming kan krijgen.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende heeft aangetoond dat Ghana als veilig land van herkomst kan worden beschouwd, en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in zijn specifieke situatie niet veilig is in Ghana. De rechtbank verwijst naar relevante wet- en regelgeving en eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigen dat de bewijslast voor de veiligheid van een land bij de staatssecretaris ligt. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat de Ghanese autoriteiten hem niet of onvoldoende willen beschermen, en de rechtbank concludeert dat de afwijzing van de asielaanvraag terecht is.

De uitspraak benadrukt het belang van de bewijslast in asielprocedures en de rol van de staatssecretaris in het vaststellen van de veiligheid van landen van herkomst. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de beslissing openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.5034

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 augustus 2017 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer] ,

(gemachtigde: mr. S. Thelosen),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. W.A. Kleingeld).

ProcesverloopBij besluit van 11 juli 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw), als kennelijk ongegrond afgewezen.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juli 2017.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A.M.R. Zeevaarder. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1985 en bezit de Ghanese nationaliteit.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag – samengevat weergegeven – het volgende ten grondslag gelegd. De vader van eiser behoorde tot de Gonjastam en was stamhoofd van de Tonlo sub-stam. Hij was moslim en is getrouwd met de moeder van eiser, zij is christen en behoort tot de Ga stam. De vader en moeder van eiser hebben niet samengewoond vanwege de verschillende religies. De vader van eiser is in 2013 overleden. Omdat eiser de enige zoon is zou hij zijn vader moeten opvolgen als stamhoofd, maar eiser wil niets met de stam van zijn vader te maken hebben en heeft dit geweigerd. Eiser is christen. De familie van de vader van eiser is hem gaan bedreigen omdat hij als christen zijn vader niet mag opvolgen. Ondanks dat eiser de opvolging heeft geweigerd, wordt hij nog steeds bedreigd. Dit is enerzijds omdat hij zich niet aan de traditie heeft gehouden en anderzijds omdat eiser zich later alsnog tot de islam zou kunnen bekeren en dan het recht zou hebben om stamhoofd te worden. Dit zou tot verwarring kunnen leiden. Eiser blijft om die reden een bedreiging voor de familie van zijn vader, omdat hij de rechtmatige opvolger is, aldus eiser.
3. Verweerder heeft met toepassing van artikel 31, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b en c, van de Vw de aanvraag als kennelijk ongegrond afgewezen. Als relevante elementen van het asielrelaas worden door verweerder onderscheiden:
- nationaliteit, identiteit en herkomst van eiser;
- bedreigingen door familieleden vanwege het recht van eiser om zijn vader op te volgen als stamhoofd van de Tonlo.
Verweerder heeft beide relevante elementen geloofwaardig geacht, maar zich op het standpunt gesteld dat Ghana kan worden beschouwd als veilig land van herkomst.
4. Ingevolge artikel 30b, eerste lid, van de Vw kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden afgewezen als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 32, tweede lid, van de Procedurerichtlijn, indien:
(…);
b. de vreemdeling afkomstig is uit een veilig land van herkomst in de zin van de artikel 36 en 37 van de Procedurerichtlijn;
c. de vreemdeling verweerder heeft misleid door omtrent zijn identiteit of nationaliteit valse informatie of documenten te verstrekken of door relevante informatie of documenten die en negatieve invloed op de beslissing hadden kunnen hebben, achter te houden;
(…).
Ingevolge artikel 3.105ba, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb) dient de beoordeling of een land een veilig land van herkomst is te stoelen op een reek informatiebronnen, waaronder n het bijzonder de informatie uit andere lidstaten, het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO), de UNHCR, de Raad van Europa en andere relevante internationale organisaties.
5. Eiser betoogt dat verweerder Ghana ten onrechte heeft aangemerkt als een veilig land van herkomst. Verweerder is in het bestreden besluit niet ingegaan op zijn zienswijze dat verweerder niet aan zijn bewijslast heeft voldaan en heeft evenmin uitgelegd waarom de door eiser aangehaalde bronnen niet afdoen aan zijn oordeel. Voor zover verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat die bronnen niet zien op de situatie van eiser persoonlijk, heeft verweerder niet onderkend dat eiser in zijn belangen wordt getroffen als zijn land van herkomst ten onrechte in zijn algemeenheid als veilig wordt aangemerkt. Verweerder heeft het bestreden besluit dan ook onvoldoende zorgvuldig gemotiveerd, aldus eiser.
Eiser betoogt voorts dat hij, indien Ghana wel als veilig land van herkomst heeft te gelden, duidelijk heeft gemaakt dat het voor hem persoonlijk niet mogelijk was om in Ghana bescherming te krijgen. Zo heeft hij meerdere keren aangifte gedaan, maar werden deze feitelijk niet in behandeling genomen. Verweerder heeft dan ook onvoldoende deugdelijk gemotiveerd dat eiser effectief bescherming kan inroepen in Ghana, aldus eiser.
Verder betoogt eiser dat verweerder ten onrechte zijn asielaanvraag kennelijk ongegrond heeft verklaard. Verweerder heeft immers Ghana ten onrechte als veilig land van herkomst aangemerkt en is ten onrechte van oordeel dat eiser hem heeft misleid door middel van een vals visum. Van enige misleiding in de asielprocedure is echter geen sprake, aldus eiser. Nu de asielaanvraag ten onrechte als kennelijk ongegrond is afgewezen, heeft verweerder eveneens ten onrechte geen vertrektermijn geboden en ten onrechte een inreisverbod opgelegd, aldus eiser.
6. De rechtbank oordeelt als volgt.
6.1
Uit de uitspraak van 14 september 2016 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling; ECLI:NL:RVS:2016:2474) volgt dat in het land wet- en regelgeving is die vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag en behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) verbiedt en die het voor de autoriteiten van dat land mogelijk maakt om hiertegen bescherming te bieden. Tevens moet blijken dat die wet- en regelgeving in de praktijk wordt toegepast en dat bescherming dus ook feitelijk wordt geboden. De bewijslast om aan te tonen dat een land veilig is, ligt volledig bij verweerder.
6.2
Zoals uit voornoemde uitspraak van de Afdeling voorts blijkt, dient verweerder zijn onderzoek te baseren op de in artikel 3.105ba, tweede lid, van de Vb genoemde informatiebronnen, voor zover deze beschikbaar zijn. Dat de bronnen die verweerder ten grondslag heeft gelegd aan de aanwijzing van Ghana als veilig land van herkomst deels anders zijn dan die in die bepaling worden genoemd, kan daarom op zichzelf niet tot de conclusie leiden dat verweerder de aanwijzing van Ghana als veilig land van herkomst onvoldoende heeft onderbouwd. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 1 februari 2017 (ECLI:NL:RVS:20174:209) overwogen dat het U.S. Department of State en het Freedom House als betrouwbare bronnen worden beschouwd en dat verweerder de daarvan afkomstige informatie bij zijn beoordeling of een land een veilig land van herkomst is mag betrekken. Het U.S. Department of State heeft in zijn Ghana 2014 Human Rights Report vermeld dat er geen meldingen zijn over politieke gevangenen. Het Freedom House heeft Ghana aangemerkt als ‘vrij’ land, waarbij het voor wat betreft ‘political rights’ de beste score haalt (1 op een schaal van 7) en voor wat betreft ‘civil liberties’ de een na beste score haalt (2 op een schaal van 7). Voorts wordt Ghana door zeven andere EU-lidstaten aangemerkt als veilig land van herkomst. Gelet op deze informatie heeft verweerder Ghana terecht aangemerkt als veilig land van herkomst. Anders dan eiser heeft betoogd, heeft verweerder dit in de besluitvorming en ter zitting voldoende gemotiveerd. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat uit de door verweerder betrokken informatiebronnen volgt dat de daarin gestelde problemen op een dermate grote schaal voorkomen dat geconcludeerd moet worden dat Ghana geen veilig land van herkomst is. Uit de door eiser genoemde stukken volgt dat evenmin. Uit de informatiebronnen kan niet worden afgeleid dat de bestaande rechtsmiddelen zodanig gebrekkig zijn dat niet daadwerkelijk bescherming wordt geboden tegen eventuele vervolging of onmenselijke behandeling door overheidsfunctionarissen of derden.
6.2
Gelet op het voorgaande bestaat een algemeen rechtsvermoeden dat vreemdelingen uit Ghana geen bescherming nodig hebben. Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat Ghana in zijn specifieke omstandigheden toch niet veilig is. Wegens voornoemd rechtsvermoeden geldt daarbij een hoge drempel. Dit laat onverlet dat verweerder hetgeen eiser aanvoert over zijn specifieke individuele omstandigheden zal moeten onderzoeken en zal moeten motiveren of dit er al dan niet toe leidt dat Ghana voor eiser niet veilig is.
6.3
Verweerder heeft zich in dat kader niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat is gebleken dat het voor eiser mogelijk is aangifte te doen bij de politie. Deze aangiftes zijn ook telkens opgenomen en hem is toegezegd dat een onderzoek zou volgen. Verweerder heeft zich daarbij niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de omstandigheid dat eiser vindt dat de uit de onderzoeken onvoldoende resultaat is behaald, daar niet aan afdoet. Eiser heeft derhalve niet aannemelijk gemaakt dat de Ghanese autoriteiten eiser niet of niet voldoende willen beschermen.
6.4
Nu verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat Ghana heeft te gelden als een veilig land van herkomst, heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet ten onrechte als kennelijk ongegrond afgewezen op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw. Gelet daarop heeft verweerder eiser op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw, in samenhang met paragraaf A3/3 van de Vc een onmiddellijke vertrektermijn kunnen opleggen. Ook heeft verweerder eiser terecht op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw een inreisverbod opgelegd.
7. Hetgeen eiser heeft aangevoerd ten aanzien van de kennelijke ongegrondheid op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw, behoeft geen nadere bespreking.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Soffers, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 augustus 2017.
griffier
Rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel