Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
PROVINCIE ZUID-HOLLAND,
1.De procedure
- de dagvaarding van [eiser] van 16 augustus 2016 met producties 1 t/m 13
- de conclusie van antwoord van de provincie van 19 oktober 2016 met producties 1 t/m 3
- het tussenvonnis van 16 november 2016
- de brief van [eiser] van 6 maart 2017 met producties 1 t/m 4
- de brief van [eiser] van 15 maart 2017 met producties 5 t/m 8
- het proces-verbaal van comparitie van 20 maart 2017
- de akte uitlating producties van de provincie van 19 april 2017.
2.De feiten
Als tijdens de Descente sprake is van een watergang en duiker, dan kan voor ieder die kennis genomen heeft van de toen ingebrachte stukken met foto’s (!), duidelijk zijn dat het dan niet heeft gegaan over de sloot en duiker die maanden later nog nieuw aangelegd moeten worden.
- bovenstaande dient gezien te worden als package deal.
- Schadeclaim [eiser] kan nu snel worden afgehandeld. Indien geen overeenstemming wordt bereikt zal de heer [eiser] een aparte procedure moeten volgen en heeft hij bewijslast. Hij zal dan zijn boekhouding moeten overleggen om uberhaubt in aanmerking te komen voor een vergoeding. (…)’
3.Het geschil
4.De beoordeling
Verjaring; aanvang verjaringstermijn
had meteen door dat het niet goed zat. Immers toen de sloot net gegraven was stond er geen water in. [eiser] heeft dit direct aangekaart bij de projectleider en vervolgens bij de provincie’) moet de rechtbank het er voor houden dat [eiser] direct na aanleg van de sloot bekend was met het gebrek in de sloot en de schade die dat zou veroorzaken als ook met de daarvoor aansprakelijke persoon. Hij moet geacht worden vanaf dat moment daadwerkelijk in staat te zijn geweest een rechtsvordering in te dienen tot het op juiste diepte aanleggen van de sloot en duiker (het opheffen van de gestelde onrechtmatige toestand) en dat geldt ook voor zijn vordering tot vergoeding van zijn schade. Daarvoor is - anders dan [eiser] stelt - niet bepalend dat hij de hoogte van de schade toen nog niet kon onderbouwen.
de vorige keer niet helemaal goed was gegaan’. Voorts heeft [eiser] gewezen op de e-mail van 23 juni 2015 (2.15.) van [grondverwerver] , grondverwerver namens de provincie, aan [eiser] .
‘In 2011 hebben we aangegeven dat we graag een aanpassing zouden doen als dat schade bij [eiser] zou verhelpen. Het ging toen om fysieke aanpassingen, niet om schadevergoeding’. Ook de e-mail van [grondverwerver] van 23 juni 2015 bevestigt de door [eiser] gestelde omstandigheden. In de e-mail schrijft [grondverwerver] onder meer (onderstreping rechtbank):
‘Zoals aangegeven gaan wij uit van schadejaren 2009, 2010 en 2011.Reeds in 2011 hebben wij aangegeven bereid te zijn de schade te willen verhelpen. Er hoefde slechts aangegeven te worden wat wij exact moesten doen.Echter, wij hebben sinds 2011 niets meer vernomen inzake de op te lossen problemen. Wat ons betreft is de heer [eiser] hierin nalatig geweest, dat valt de provincie niet aan te rekenen.’
1.788,00(2 punten × tarief € 894,00)