ECLI:NL:RBDHA:2017:9532

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 augustus 2017
Publicatiedatum
23 augustus 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 2731
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van bijstandsaanvraag op grond van de Participatiewet en de inlichtingenplicht van de aanvrager

In deze zaak heeft eiseres op 17 oktober 2016 een bijstandsuitkering aangevraagd op grond van de Participatiewet (Pw). De aanvraag werd door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag afgewezen op 1 december 2016, omdat eiseres niet alle gevraagde informatie had verstrekt. Eiseres had eerder in 2016 al drie andere aanvragen om bijstandsuitkering ingediend, die eveneens waren afgewezen. Na het indienen van bezwaar tegen het primaire besluit, verklaarde verweerder op 6 maart 2017 het bezwaar ongegrond. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 17 augustus 2017 heeft eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde, haar standpunt toegelicht. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet alle gevraagde gegevens heeft ingeleverd, waaronder belangrijke financiële documenten die nodig zijn om haar recht op bijstand vast te stellen. De rechtbank oordeelt dat eiseres niet heeft voldaan aan haar inlichtingenplicht, zoals vastgelegd in artikel 17 van de Pw. Dit heeft geleid tot de conclusie dat het college terecht de bijstandsaanvraag heeft afgewezen.

De rechtbank heeft overwogen dat de informatie die door eiseres is verstrekt onvoldoende is om haar financiële situatie te beoordelen. Eiseres heeft aangevoerd dat zij slachtoffer is van oplichting en dat dit haar in staat heeft gesteld om de gevraagde informatie niet te overleggen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verantwoordelijkheid voor het aanleveren van de benodigde gegevens bij eiseres ligt. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 17/2731

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 augustus 2017 in de zaak tussen

[eiseres], te [plaats], eiseres

(gemachtigde: mr. L. Leenders),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Mos).

Procesverloop

Bij besluit van 1 december 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 17 oktober 2016 om een uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) afgewezen.
Bij besluit van 6 maart 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De beroepsgronden zijn nadien aangevuld.
Eiseres heeft vervolgens nadere gronden ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 augustus 2017.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Eiseres heeft op 17 oktober 2016 een bijstandsuitkering aangevraagd. Voorafgaand aan deze aanvraag heeft eiseres in 2016 drie andere aanvragen om een bijstandsuitkering ingediend, die alle zijn afgewezen.
1.2
Bij brief van 18 oktober 2016 heeft verweerder eiseres verzocht diverse stukken aan te leveren. Het betreft onder meer (1) afschriften van de zakelijke rekening, (2) bewijsstukken dat het huurcontract en de energielevering en telefoonaansluiting van het bedrijfspand zijn gestopt, (3) de balans en winst- en verliesrekeningen over 2013 tot en met 2015, (4) huurbetalingsbewijzen/bankafschriften over de maanden juni tot en met september 2016 en (5) recente bewijzen van schulden, zoals leenovereenkomsten, bankafschriften of brieven van beslagleggers.
1.3
Naar aanleiding van deze aanvraag van eiseres heeft de dienst SZW een rapport opgesteld gedateerd 22 november 2016. Hieruit blijkt dat eiseres niet alle gevraagde gegevens heeft ingeleverd. Hiermee zou eiseres volgens verweerder vanuit de aanvraag van 9 augustus 2016 reeds bekend moeten zijn.
1.4
Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 17 oktober 2016 afgewezen, omdat eiseres geen volledige inlichtingen heeft gegeven, waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
1.5
Eiseres heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter van deze rechtbank gevraagd een voorlopige voorziening te treffen, zaaknummer SGR 17/3285. Bij uitspraak van 8 juli 2017 heeft de voorzieningenrechter dit verzoek afgewezen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. In het bestreden besluit is overwogen dat de gevraagde gegevens relevant zijn om inzicht te verkrijgen in de persoonlijke- en inkomens/vermogenssituatie van eiseres en dat het gegevens betreft waarover eiseres moet beschikken. Gebleken is dat eiseres ook in bezwaar niet alle gevraagde stukken heeft overgelegd. Zo ontbreken (1) de balans en winst- en verliesrekeningen over 2013 tot en met 2015 en (2) bewijsstukken waaruit blijkt dat eiseres voorafgaand aan de bijstandsaanvraag leningen is aangegaan ter bekostiging van haar levensonderhoud. Voorts is overwogen dat eiseres tot eind 2015 bij de Kamer van Koophandel (KvK) geregistreerd heeft gestaan als eigenaresse van het restaurant [restaurant] aan de [adres] te [plaats], zij aantoonbaar de beschikking heeft gehad over de omzet van het restaurant en bestaat voor het aannemen van overmacht in verband met oplichting door de vermeende eigenaar van dat restaurant onvoldoende grond. Daarnaast is overwogen dat de stelling dat eiseres geen stukken kan overleggen, omdat zij geen(deugdelijke) boekhouding heeft bijgehouden, voor haar rekening en risico dient te blijven. De door eiseres hangende bezwaar ingeleverde afschriften van de zakelijke bankrekening van het bedrijf verduidelijken haar financiële situatie in de periode voorafgaand aan de aanvraag echter niet.
Verder is tijdens de behandeling van het bezwaar gebleken dat eiseres in de periode van 1 januari 2015 tot en met 11 oktober 2016 in totaal € 19.000,- aan contant geld op haar rekening heeft gestort. De verklaringen van eiseres over de herkomst van de gestorte bedragen acht verweerder echter bij gebrek aan bewijsstukken onvoldoende controleerbaar en/of verifieerbaar. Eiseres heeft dan ook niet voldaan aan de op haar rustende inlichtingenplicht, aldus verweerder.
3. Eiseres voert aan dat zij het niet eens is met de afwijzing van haar bijstandsuitkering, omdat zij zover binnen haar mogelijkheden lag alle gevraagde informatie
heeft verstrekt. Zij heeft niet (meer) de beschikking over een aantal van de gevraagde (bedrijfs)gegevens, omdat zij slachtoffer is geworden van oplichting. Zij beroept zich in dit verband op overmacht en stelt dat verweerder over genoeg informatie beschikt om haar recht op bijstand te kunnen vaststellen. Bij brief van 24 mei 2017 heeft eiseres vertalingen van een aantal leenovereenkomsten overgelegd. Verder heeft eiseres onder meer gesteld dat de bedragen die op de rekening van eiseres zijn gestort afkomstig waren van het bedrijf en zij daarvan geen bewijzen kan overleggen, omdat geen kasboek aanwezig was. Evenmin zijn er getuigen die hierover een verklaring kunnen afleggen. Ten slotte vraagt eiseres zich af of de referteperiode die verweerder hanteert redelijk is, nu de gegevens uit 2014 en 2015 dateren.
4. In artikel 17, eerste lid, van de Pw is, voor zover van belang, bepaald dat de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
5.1
Het is vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) dat, indien een belanghebbende de inlichtingenplicht of medewerkingsplicht niet in voldoende mate nakomt, en wanneer als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of de belanghebbende verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van Pw, de bijstand kan worden geweigerd, beëindigd of worden ingetrokken.
5.2
Bij een aanvraag om bijstand bestrijkt de te beoordelen periode in beginsel de periode vanaf de datum met ingang waarvan bijstand wordt aangevraagd tot en met de datum van het bestreden besluit. De te beoordelen periode loopt in dit geval dus van 17 oktober 2016 tot en met 1 december 2016.
5.3
Verweerder is er naar het oordeel van de rechtbank, gezien het feit dat eiseres als eigenaresse van [restaurant] stond geregistreerd bij de KvK, terecht vanuit gegaan dat eiseres ook feitelijk als zodanig kon worden aangemerkt. Dat zij als eigenaresse kan worden gezien van het thans gesloten restaurant wordt versterkt door het feit dat eiseres, zoals zij ook zelf heeft verklaard, over de omzet van het restaurant kon beschikken en dit geld deels op de zakelijke en deels op haar eigen rekening heeft gestort. Eiseres heeft weliswaar aangevoerd dat zij is opgelicht en dat een zekere [persoon A] de eigenlijke eigenaar van het restaurant was, maar dit heeft zij ook in beroep op geen enkele wijze aannemelijk weten te maken. Eiseres heeft ook in beroep niets aangevoerd wat zelfs maar zou kunnen wijzen op het bestaan van deze persoon.
5.4
Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat voor het vaststellen van het recht op uitkering van belang is om inzicht te verkrijgen in de financiële situatie van eiseres over de periode vanaf 2013 en in de wijze waarop zij in haar levensonderhoud heeft voorzien, omdat uit het uittreksel van de KvK blijkt dat eiseres tot eind 2015 stond ingeschreven als eigenaresse van het restaurant [restaurant] aan de [adres] te [plaats].
5.5
De rechtbank stelt vast dat in beroep door eiseres weliswaar de belastingaangiften over de jaren 2014 en 2015 zijn overgelegd, waarin de balans en winst- en verliesrekening over die jaren zijn opgenomen, maar naar het oordeel van de rechtbank ontbreken nog steeds de balans en winst- en verliesrekeningen over 2013.
5.6
Dat eiseres, zoals zij stelt, niet over een kasboek beschikt, komt naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de op haar rustende bewijslast, in een aanvraagsituatie voor haar rekening en risico.
5.7
Tot slot kunnen de door eiseres in deze beroepsprocedure overgelegde (inmiddels vertaalde) leenovereenkomsten, voor zover deze al voor authentiek kunnen worden gehouden, mogelijk een deel van de contante stortingen op de eigen rekening van eiseres verklaren, maar het grootste deel van deze stortingen van in totaal meer dan € 19.000,- blijft daarmee naar het oordeel van de rechtbank onverklaard.
6.1
Nu de door verweerder terecht gevraagde informatie ontbreekt, is verweerder naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden tot het oordeel gekomen dat eiseres niet aan haar inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Pw heeft voldaan, en dat niet kon worden beoordeeld of eiseres recht op bijstand heeft.
6.2
Voor het door eiseres ter zitting gedane verzoek om verweerder te laten beoordelen of het alsnog per 29 maart 2017 toekennen van een bijstandsuitkering aan eiseres gevolgen heeft voor het bestreden besluit ziet de rechtbank, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en gezien het feit dat aan het toekenningsbesluit een andere aanvraag ten grondslag ligt dan aan het thans bestreden besluit, geen aanleiding. Daarnaast is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken dat eiseres ten tijde van het nemen van het thans bestreden besluit dezelfde stukken heeft overgelegd als bij de aanvraag van 29 maart 2017. Zij heeft immers hangende de beroepsprocedure stukken in het geding gebracht waarover verweerder ten tijde van het nemen van het bestreden besluit nog niet beschikte.
6.3
Gelet hierop heeft verweerder terecht en op goede gronden eiseres geweigerd per 17 oktober 2017 een uitkering voor de kosten van levensonderhoud op grond van de Pw te verstrekken.
7.
Het beroep is dan ook ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.M.D. de Jong, rechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 augustus 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.