ECLI:NL:RBDHA:2017:952

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 januari 2017
Publicatiedatum
6 februari 2017
Zaaknummer
AWB 17/1358
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegang weigering tot Nederland op basis van Schengengrenscode en Vreemdelingenwet

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 18 januari 2017 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De eiser, een Albanese nationaliteit, had op 17 januari 2017 de toegang tot Nederland geweigerd gekregen door de ambtenaar belast met grensbewaking op luchthaven Schiphol. De weigering was gebaseerd op artikel 6, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat de eiser niet in het bezit was van de juiste documentatie en onvoldoende bestaansmiddelen had voor zijn verblijf.

De eiser heeft een bezwaarschrift ingediend, dat door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie als administratief beroepschrift is behandeld. In afwachting van de uitkomst van dit beroep verzocht de eiser de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, zodat zijn voorgenomen verwijdering naar Belgrado, Servië, werd verboden. De voorzieningenrechter oordeelde dat er een spoedeisend belang was bij de gevraagde voorziening, omdat de eiser op korte termijn zou worden verwijderd.

De voorzieningenrechter overwoog dat de eiser onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn reisdoel en dat hij niet kon aantonen dat hij over voldoende middelen van bestaan beschikte. De eiser had een hotelreservering gepresenteerd, maar deze bleek geannuleerd te zijn. Ook kon hij geen concrete activiteiten in Nederland noemen. De voorzieningenrechter concludeerde dat het administratief beroep van de eiser naar verwachting niet zou slagen en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en tegen deze uitspraak stond geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 17/1358
V-nummer: [nummer]
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 18 januari 2017 in de zaak tussen

[eiser], eiser,

gemachtigde: mr. J. Singh,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde: mr. L.J.T. van Es.

Procesverloop

Op 17 januari 2017 heeft de ambtenaar belast met grensbewaking aan verzoeker de toegang tot Nederland geweigerd en hem een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd in de Lounge van luchthaven Schiphol op grond van artikel 6, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Verzoeker, die de Albanese nationaliteit heeft, heeft een bezwaarschrift ingediend, dat door verweerder in behandeling is genomen als administratief beroepschrift. Hij heeft verder de voorzieningenrechter op 18 januari 2017 verzocht om in afwachting van de uitkomst van het administratief beroep een voorlopige voorziening te treffen, strekkende tot een verbod van de voorgenomen verwijdering van verzoeker naar Belgrado, Servië.
Verweerder heeft op 18 januari 2017 schriftelijk verweer gevoerd.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter overweegt dat verzoeker een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening, nu verweerder het voornemen heeft verzoeker op woensdag 18 januari 2017 om 21.20 uur per vliegtuig te verwijderen naar Belgrado, Servië.
Nu voorts onverwijlde spoed dat vereist en partijen daardoor niet in hun belangen worden geschaad, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om zonder mondelinge behandeling op het verzoek te beslissen.
2. Als reden om aan verzoeker de toegang tot het Schengengebied te weigeren is in de aan hem uitgereikte beschikking model M17 vermeld: “niet in het bezit van passende documentatie waaruit het doel en de omstandigheden van het verblijf blijken” alsook “niet in het bezit van toereikende bestaansmiddelen voor de duur en de vorm van het verblijf, of voor de terugkeer naar het land van herkomst of doorreis” (artikel 6, eerste lid, aanhef, onder c, gelezen in samenhang met artikel 14 van de Schengengrenscode (Verordening (EU) 2016/399).
3. Verzoeker is van mening dat hem op onjuiste gronden de toegang tot Nederland is geweigerd en dat artikel 6 van de Vw eveneens onjuist is toegepast. Zijn voorgenomen uitzetting is onrechtmatig nu hij visumvrij mag reizen binnen het Schengengebied, hij zijn reisdoel duidelijk kenbaar heeft gemaakt door middel van een bevestiging van de hotelboeking en in het bezit is van toereikende bestaansmiddelen voor de duur en de vorm van het verblijf of voor doorreis.
4. Verweerder stelt zich op het volgende standpunt. Verzoeker heeft zijn reisdoel en reisomstandigheden niet op een aannemelijke wijze kunnen staven. Daarnaast beschikt verzoeker over onvoldoende middelen van bestaan voor de duur van zijn verblijf. Verder wijst verweerder erop dat verzoeker niet is tegengeworpen dat hij niet in bezit zou zijn van een geldig visum.
5. Uit de Schengengrenscode volgt als voorwaarde voor toegang tot het Schengengebied dat een derdelander het doel van het voorgenomen verblijf en de verblijfsomstandigheden moet kunnen staven, alsmede dat hij moet kunnen beschikken over voldoende middelen van bestaan, zowel voor de duur van het voorgenomen verblijf als voor de terugreis naar het land van herkomst of voor de doorreis naar een derde land, waar de toegang is gewaarborgd, dan wel in staat zijn deze middelen rechtmatig te verwerven (artikel 6, eerste lid, onder c Schengengrenscode). Indien iemand niet aan die voorwaarde voldoet, wordt de toegang geweigerd (artikel 14, eerste lid Schengengrenscode).
6. Verzoeker heeft aangevoerd dat hij visumvrij mag reizen. Nu verweerder heeft verklaard dat verzoeker niet tegengeworpen wordt dat hij niet in het bezit zou zijn van een geldig visum, behoeft dit naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen bespreking.
7. De voorzieningenrechter overweegt verder dat uit het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van een verbalisant van de Koninklijke Marechaussee van 17 januari 2017 volgt dat verzoeker bij aankomst op Schiphol vage en ongerijmde verklaringen heeft afgelegd. De op Schiphol gepresenteerde hotelreservering bij het Radisson Blu Hotel in Amsterdam bleek bij navraag door verweerder bij het betreffende hotel geannuleerd omdat de betaling niet had plaatsgevonden. Verzoeker kon verder geen concrete activiteiten noemen die hij in Amsterdam wilde verrichten en hij verklaarde slechts summier dat hij het centrum, de musea, rivieren en de oude kerk wil bezoeken. Verzoeker heeft verder aangegeven een kennis in Rotterdam te willen bezoeken, die goed bevriend zou zijn met verzoekers kinderen. De Rotterdamse kennis is nagebeld door verweerder maar hij gaf aan verzoeker niet te kennen. Daarnaast stelt verzoeker dat hij van plan is op 25 januari 2017 met de bus naar Düsseldorf te gaan om zijn broer daar te bezoeken. Verweerder is er niet in geslaagd om contact met deze broer op te nemen om dit kunnen verifiëren. Daarbij komt dat verzoeker over onvoldoende middelen van bestaan beschikt voor de duur van zijn verblijf in Nederland en Duitsland, te weten € 585,- daar waar dit ingevolge de richtbedragen (Publicatieblad EU 2006/C 247/03) ten minste € 720,- zou moeten zijn.
8. Gelet op het voorgaande komt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat het administratief beroep van verzoeker naar verwachting niet zal slagen. Om die reden wijst de voorzieningenrechter het verzoek af.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.Ch. Grazell, griffier, op 18 januari 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden aan partijen op: