ECLI:NL:RBDHA:2017:9486

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 augustus 2017
Publicatiedatum
21 augustus 2017
Zaaknummer
NL17.5649 en NL17.5651
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van Dublinverordening met betrekking tot Marokkaanse vreemdelingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 augustus 2017 uitspraak gedaan in de zaken NL17.5649 en NL17.5651, waarbij de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd zijn afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de aanvragen niet in behandeling werden genomen omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvragen, zoals bepaald in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eisers, van Marokkaanse nationaliteit, hebben op 28 mei 2017 hun asielaanvraag ingediend, maar verweerder heeft deze afgewezen op grond van de Dublinverordening, die bepaalt dat een lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van asielaanvragen.

Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, waarbij zij aanvoerden dat overdracht aan Italië hen in een onveilige situatie zou brengen, in strijd met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de situatie in Italië niet zodanig is dat overdracht aan dat land zonder meer leidt tot onmenselijke of vernederende behandelingen. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken van het EHRM en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigen dat de opvangstructuur in Italië niet zodanig is verslechterd dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet meer kan worden gehanteerd.

De rechtbank concludeerde dat eisers niet voldoende bewijs hebben geleverd voor hun stelling dat de situatie in Italië thans zodanig is verslechterd dat overdracht niet verantwoord is. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en oordeelde dat verweerder de asielverzoeken van eisers terecht aan Italië mocht overdragen. De uitspraak werd gedaan door mr. J.L.E. Bakels, in aanwezigheid van mr. M.D. Gunster, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Gravenhage
Bestuursrecht
zaaknummers: NL17.5649 en NL17.5651

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 augustus 2017 in de zaken tussen

[eiser] , V-nummer [vreemdelingennummer 1] , eiser,

[eiseres], V-nummer [vreemdelingennummer 2]
,eiseres
mede namens haar minderjarige kinderen
[kind 1], V-nummer [vreemdelingennummer 3] ,
[kind 2], V-nummer [vreemdelingennummer 4] , en
[kind 3], V-nummer [vreemdelingennummer 5] ,
(gemachtigde: mr. M.J. Paffen),
en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Groenendijk).

Procesverloop

Bij besluit van 21 juli 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaken NL17.5650 en NL17.5652, plaatsgevonden op 10 augustus 2017. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voorts was R. Mouadden el Haddar als tolk aanwezig.

Overwegingen

1. Eisers zijn van Marokkaanse nationaliteit en verblijven als vreemdelingen in Nederland. Eiseres is de tante van eiser. Eisers hebben tezamen met de minderjarige kinderen van eiseres de reis van Marokko naar Nederland gemaakt. Op 28 mei 2017 hebben eisers, mede namens de minderjarige kinderen van eiseres, hun asielaanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft de aanvragen afgedaan met toepassing van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Deze verordening is de Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (de Dublinverordening). In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om overname gedaan, omdat uit Eurodac is gebleken dat eisers op 9 mei 2017 op illegale wijze via Italië de buitengrens van de lidstaten hebben overschreden. Italië heeft dit verzoek aanvaard op
13 mei 2017.
3. Eisers zijn het hier niet mee eens. Eisers stellen, kort samengevat en voor zover van belang, dat zij bij overdracht aan Italië in een situatie zullen belanden zoals genoemd in artikel 3 van het Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Eisers zullen zonder individuele garanties van de Italiaanse autoriteiten namelijk hoogstwaarschijnlijk geen opvang in een SPRAR-gezinslocatie krijgen, geen toegang tot adequate rechtshulp en geen adequate medische zorg. Ter onderbouwing van hun standpunt verwijzen eisers naar het arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 4 november 2014, 29217/12 (Tarakhel) en naar het laatste update rapport van AIDA over Italië.
4. Verweerder heeft in beroep een verweerschrift ingediend en daarbij tevens een nieuwe lijst van de Italiaanse autoriteiten overgelegd, gedateerd 24 juli 2016, waarop de 78 opvangplekken staan vermeld in de SPRAR-locaties waar gezinnen met minderjarige kinderen worden opgevangen. Volgens verweerder dateert de lijst van 24 juli 2017 en is de lijst per abuis een jaar eerder gedateerd. Dit blijkt volgens verweerder uit de dagtekening rechtsonder op de lijst.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1.
De rechtbank stelt eerst vast dat eisers niet bestrijden dat Italië op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van hun asielaanvragen. De rechtbank overweegt verder dat het betoog van eisers betrekking heeft op wat in artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening is bepaald. Het betoog van eisers komt er immers op neer dat Nederland eisers niet mag overdragen aan Italië, omdat ernstig moet worden gevreesd dat de asiel- en opvangprocedure in Italië systeemfouten bevat die resulteren in onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest).
5.2.
Het betoog van eisers slaagt naar het oordeel van de rechtbank echter niet. Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft in verschillende arresten geoordeeld dat de structuur van- en de algehele omstandigheden in het Italiaanse opvangsysteem niet zodanig zijn dat overdracht aan dat land zonder meer leidt tot een met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest strijdige situatie. Er zijn weliswaar tekortkomingen in de opvangvoorzieningen, maar deze zijn niet zo ernstig dat deze aan de overdracht van asielzoekers aan Italië in de weg moeten staan. Het EHRM heeft verder meermaals overwogen dat de situatie voor asielzoekers in Italië niet kan worden vergeleken met de situatie in Griekenland ten tijde van de uitspraak van het EHRM in de zaak M.S.S. tegen België en Griekenland. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft daarnaast, onder meer bij uitspraak van 10 augustus 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2278), al geoordeeld dat de situatie in Italië niet zodanig is verslechterd dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De rechtbank verwijst in dit verband tevens naar de uitspraken van de Afdeling van 16 januari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:73) en 7 april 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:971).
5.3.
Eisers zijn er naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat de situatie in Italië thans zodanig is verslechterd, dat hetgeen hiervoor is overwogen niet langer geldt en dat nu wel ernstig moet worden gevreesd dat de asiel- en opvangprocedure in Italië systeemfouten bevat die resulteren in onmenselijke of vernederende behandelingen. De informatie uit het door eisers aangehaalde rapport van AIDA dateert van voor de hiervoor genoemde uitspraken van de Afdeling en wordt geacht daarin te zijn betrokken. Weliswaar bevestigt dit rapport dat er sprake is van tekortkomingen, maar ze bieden onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat ernstig moet worden gevreesd voor zodanige systeemfouten dat die resulteren in een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest. Ook de ter zitting opgekomen onduidelijkheid over de dagtekening van de door verweerder in beroep overgelegde lijst met SPRAR-opvangplekken, leidt niet tot een ander oordeel. Wat verder ook zij van de precieze dagtekening, de Afdeling heeft in haar hiervoor genoemde uitspraken overwogen dat ervan kan worden uitgegaan dat er voldoende opvangplaatsen binnen de zogenaamde SPRAR-locaties voor bijzonder kwetsbare asielzoekers zijn, zolang er geen concrete aanwijzingen zijn van het tegendeel. Het door eisers aangehaalde rapport van AIDA bevat niet dergelijke concrete aanwijzingen en de enkele niet onderbouwde stelling dat er te weinig plekken zijn, kan evenmin als een dergelijke concrete aanwijzing worden beschouwd.
5.4.
Eiseres heeft voorts nog naar voren gebracht dat zij zich niet veilig voelt in Italië omdat familie van haar ex-echtgenoot in Italië woont en haar ex hen op haar af kan sturen. Verder heeft eiseres betoogd dat Marokkaanse asielzoekers in Italiaanse opvanglocaties slecht worden behandeld. De rechtbank volgt hierin het standpunt van verweerder dat eiseres ten aanzien van de gestelde problemen met de ex-echtgenoot en de behandeling in de opvang, indien nodig, de bescherming van de Italiaanse autoriteiten kan inroepen. Gesteld noch gebleken is dat dit bij voorbaat kansloos moet worden geacht.
5.5.
Gezien het vorenstaande heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om de asielverzoeken van eisers aan zich te trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat verweerder eisers mag overdragen aan Italië.
6. De beroepen zijn ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, rechter, in aanwezigheid van mr. M.D. Gunster, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 augustus 2017.

Rechtsmiddel