ECLI:NL:RBDHA:2017:9453

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 juli 2017
Publicatiedatum
21 augustus 2017
Zaaknummer
C-09-519342-HA ZA 16-1134
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van perceel geweigerd door onvoldoende concrete plannen van de gemeente

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 juli 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Gemeente Krimpen aan den IJssel en de onbekende verblijvers op een perceel. De Gemeente vorderde ontruiming van het perceel, dat sinds 2012 in haar eigendom is, omdat de verblijvers zonder recht of titel op het perceel verbleven. De Gemeente stelde dat de aanwezigheid van de verblijvers de verkoop- en verhuurbaarheid van het perceel negatief beïnvloedde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Gemeente eigenaar is van het perceel, maar dat het belang van de verblijvers bij het gebruik van het perceel, dat onder bescherming valt van het huisrecht, zwaarder weegt dan het belang van de Gemeente bij ontruiming. De rechtbank oordeelde dat de Gemeente onvoldoende concrete plannen had voor het perceel, aangezien het perceel al sinds 2008 niet meer in gebruik was en er geen dringende noodzaak was voor onmiddellijke ontruiming. De vordering tot ontruiming werd afgewezen, en de Gemeente werd veroordeeld in de proceskosten van de verblijvers. Dit vonnis benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van belangen bij ontruimingszaken, vooral wanneer het gaat om de bescherming van huisrechten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/519342 / HA ZA 16-1134
Vonnis van 26 juli 2017
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE KRIMPEN AAN DEN IJSSEL,
zetelend te Krimpen aan den IJssel,
eiseres,
advocaat mr. M.E.M. Bastick-van Marrewijk te Rotterdam,
tegen

1.DE ONBEKENDE VERBLIJVERS OP HET PERCEEL [adres] ,

verblijvende te [plaats] ,
niet verschenen,
2.
[A],
verblijvende te [plaats] ,
advocaat mr. R.K. Uppal te Amsterdam,
gedaagden.
Eiseres zal hierna de Gemeente worden genoemd. De verschenen gedaagde zal worden aangeduid als [A] en gedaagden gezamenlijk als [A] c.s.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 22 september 2016 met producties 1 tot en met 6;
  • de conclusie van antwoord, met één productie;
  • het tussenvonnis van 28 december 2017 waarbij een comparitie van partijen is
bevolen;
- het buiten aanwezigheid van partijen opgemaakte proces-verbaal van de op
8 juni 2017 gehouden comparitie van partijen en de daarin genoemde stukken;
- de brief van de Gemeente van 29 juni 2017 met een reactie op genoemd proces-
verbaal en de schriftelijke reactie van [A] daarop van 4 juli 2017.
1.2.
Ter comparitie is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
De Gemeente is sinds 2012 eigenaar van een perceel aan de [adres] te [plaats] met daarop een expositieruimte (hierna: het perceel).
2.2.
Het perceel is voorheen gebruikt als Japanse siertuin met expositieruimte. Sinds 2008 is het niet meer (als zodanig) in gebruik.
2.3.
Nadat de Gemeente eigenaar is geworden, heeft zij het terrein afgesloten, de nutstoevoer naar de expositieruimte afgesloten en de keuken onklaar gemaakt.
2.4.
In oktober 2014 is [A] met een niet in deze procedure betrokken persoon, de heer [B] , de expositieruimte als woning gaan gebruiken. [B] is nadien elders gaan wonen.
2.5.
De Gemeente heeft op 6 oktober 2015 het besluit genomen een verkoopprocedure ter zake het perceel te starten. In dezelfde maand is [A] c.s. schriftelijk gesommeerd het perceel ontruimd en bezemschoon op te leveren. Aan deze sommatie is geen gehoor gegeven. Aan nadien gedane sommaties evenmin.
2.6.
Ten tijde van de comparitie verbleven [A] , zijn partner en nog een derde persoon op het perceel.

3.Het geschil

3.1.
De Gemeente vordert – samengevat – dat voor recht wordt verklaard dat zij eigenaar is van het perceel, dat [A] c.s. wordt veroordeeld om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis over te gaan tot ontruiming van het perceel, op straffe van verbeurte van een dwangsom en met bepaling dat dit vonnis gedurende een jaar tegen een ieder die zich op het perceel bevindt ten uitvoer kan worden gelegd, een en ander met veroordeling van [A] c.s. in de proceskosten.
3.2.
De Gemeente stelt dat zij eigenaar is van het perceel. [A] c.s. verblijft daar zonder recht of titel. De Gemeente wil het perceel verhuren of verkopen. De expositie-ruimte zal worden gesloopt, er zal een “leeg” perceel worden aangeboden. Hiervoor hebben zich reeds belangstellenden gemeld. Het feit dat het perceel door [A] c.s. wordt gebruikt heeft echter een negatieve invloed op de verkoop- en verhuurbaarheid. Dit gebruik dient daarom te eindigen.
3.3.
[A] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

Niet verschenen gedaagden

4.1.
Nu mr. Uppal blijkens zijn pleitnota alleen voor [A] is verschenen is tegen de niet-verschenen gedaagden verstek verleend. Dit vonnis geldt ten aanzien van hen als een vonnis op tegenspraak ingevolge het bepaalde in artikel 140, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
Verklaring voor recht
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat de Gemeente eigenaar is van het perceel. Nu dit eigendomsrecht weliswaar door [A] niet wordt betwist, maar hij en de andere gebruikers (van wie ter zake geen standpunt bekend is) dit niet volledig respecteren door niet te voldoen aan de onder 2.5 bedoelde sommaties, heeft de Gemeente voldoende belang bij de door haar gevorderde verklaring voor recht.
Ontruiming
4.3.
Vast staat dat de Gemeente het perceel in eigendom heeft. De Gemeente heeft als eigenaar van het perceel in beginsel het recht om vrij over het perceel te kunnen beschikken en daarvan gebruik te maken zoals haar dat goeddunkt. [A] c.s. maakt, door zonder recht of titel op het perceel te verblijven, inbreuk op dit eigendomsrecht. Het staat de Gemeente als eigenaar dan ook in beginsel vrij daaraan een einde te maken.
4.4.
Tegenover het belang van de Gemeente tot de ongestoorde uitoefening van haar eigendomsrecht staat echter het belang van [A] c.s. bij gebruik van het perceel.
Dit huisrecht wordt beschermd door artikel 8 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM). De (tegenstrijdige) belangen van partijen dienen tegen elkaar te worden afgewogen.
4.5.
Uit rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) moet worden afgeleid dat het gedwongen verlies van iemands woonruimte de meest vergaande vorm van inmenging in de uitoefening van het huisrecht is en dat eenieder die het risico loopt op een dergelijke ernstige inmenging in beginsel de mogelijkheid moet hebben de proportionaliteit van de maatregel te laten toetsen door de rechter voordat de ontruiming wordt geëffectueerd. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 28 oktober 2011 (ECLI:NL:HR:2011: BQ9880) overwogen dat het doorgaans zo zal zijn dat in het concrete geval het belang van de eigenaar het zwaarst weegt, maar dat niet kan worden uitgesloten dat, gelet op de zeer ernstige inbreuk op het huisrecht en de onomkeerbare gevolgen van een ontruiming, het belang van de kraker in het concrete geval, bijvoorbeeld voor beperkte tijd, toch zwaarder weegt. Aan de omstandigheid dat het verblijf wederrechtelijk is, kan dus niet de gevolgtrekking worden verbonden dat geen bescherming kan worden gevraagd tegen (dreigende) schending van het huisrecht.
4.6.
De Gemeente stelt het perceel te willen verhuren of verkopen. Aanvankelijk stelde de Gemeente zich op het standpunt dat zij met Volkstuinvereniging “Doe Het Zelf” concreet in onderhandeling was over de koop-, althans huursom en de datum van levering van het perceel (vgl. nr. 10 dagvaarding). Namens [A] is vervolgens een schriftelijke verklaring van 12 mei 2017 in het geding gebracht van dr. [X] , onderzoeker aan de Erasmus Universiteit, waarin [X] verklaart dat de secretaris van deze vereniging hem op 4 mei 2017 heeft verteld dat er tussen de Gemeente en de vereniging wel over de mogelijkheid van aankoop is gesproken, maar dat de vereniging thans geen belangstelling heeft. Vervolgens is ter comparitie namens de Gemeente verklaard dat het perceel, na bodemonderzoek en taxatie en nadat het perceel bouwrijp is gemaakt, openbaar zal worden aangeboden. Voorts is namens de Gemeente verklaard dat zij benaderd wordt door anderen dan bedoelde vereniging met betrekking tot verkoop van het perceel, maar dat daarvan geen schriftelijke bewijzen bestaan. De Gemeente heeft ter zake slechts in het geding gebracht een éénregelig e-mailbericht van 20 mei 2017 van een niet nader geïntroduceerde [Q] met de inhoud: “
Hierbij wil ik graag schriftelijk mijn interesse aantonen voor het aankopen van de kavel [adres] te [plaats] .”. Namens de Gemeente is verklaard dat nadere concretisering van haar plannen met het perceel eerst kan plaatsvinden op het moment waarop het perceel ontruimd is. De aanwezigheid van [A] c.s. op het perceel staat volgens de Gemeente aan verkoop of verhuur in de weg.
4.7.
[A] heeft aangevoerd dat hij regelmatig voor zijn werk naar Rotterdam moet reizen en dat het vanwege zijn korte inschrijfduur bij de sociale woningbouw lastig is vervangende, betaalbare woonruimte te vinden. Daarbij speelt een rol dat hij geen vast inkomen geniet. Zijn partner woont bij hem omdat haar woning de komende maanden gerenoveerd moet worden na een brand in maart van dit jaar. [A] heeft ter zitting verklaard dat hij bereid is te vertrekken als er concrete plannen zijn voor ander gebruik van het perceel. Ook heeft hij verklaard medewerking te zullen verlenen aan bezichtigingen.
4.8.
De rechtbank overweegt dat het belang van de Gemeente bij onmiddellijke ontruiming thans onvoldoende concreet is, omdat haar belang slechts gelegen is in het onbezwaard te koop, althans te huur kunnen aanbieden van het perceel.
Dit klemt te meer nu vast staat dat het perceel reeds sinds 2008 niet meer in gebruik was en dat daardoor - voor de komst van [A] c.s. - ondanks dat het perceel geen woonbestemming heeft, sprake is geweest van langdurige leegstand. Daarbij komt dat moet worden aangenomen dat het belang van de Gemeente thans niet wezenlijk wordt geschaad door de aanwezigheid van [A] c.s. op het perceel. Vooralsnog bestaat geen aanleiding om te twijfelen aan de oprechtheid van de verklaring van [A] dat hij zal meewerken aan bezichtigingen en bij concrete verkoop of verhuur het perceel zal verlaten. Onder deze omstandigheden dient het (belang van het) huisrecht van [A] thans zwaarder te wegen dan het belang van de Gemeente bij ontruiming. Deze weging zal heel wel anders kunnen uitvallen, indien zal blijken dat [A] zijn toezegging ter zake medewerking bij bezichtigingen niet gestand doet of ingeval [A] c.s., nadat de Gemeente een concrete gebruiker (op grond van koop of huur al dan niet onder de ontbindende voorwaarde van ontruiming) heeft gevonden, alsnog niet bereid blijkt te zijn het perceel te verlaten. Uit het voorgaande volgt dat de vordering tot ontruiming en de daaraan gekoppelde nevenvordering ex artikel 557a, derde lid, Rv zal worden afgewezen.
4.9.
De Gemeente zal als de in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Deze worden aan de zijde van [A] begroot op
€ 904,- aan kosten advocaat en € 79,- aan griffierecht, in totaal dus € 983,-.
4.10.
Er bestaat, wegens de ondeelbaarheid van de rechtsverhouding, geen aanleiding jegens de niet in het geding verschenen gedaagden tot een andersluidende beslissing te komen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat de Gemeente eigenaar is van het perceel aan de [adres] te ( [postcode] ) [plaats] en kadastraal aangeduid [plaats] , sectie [sectie] , nr. [nummer] , groot [… 1] are en [… 2] centiare;
5.2.
wijst af het meer of anders gevorderde;
5.3.
veroordeelt de Gemeente in de proceskosten, aan de zijde van de [A] tot op heden begroot op € 983,-;
5.4.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
Dit vonnis is gewezen door mr. D.R. Glass en in het openbaar uitgesproken op 26 juli 2017. [1]

Voetnoten

1.type: