ECLI:NL:RBDHA:2017:9296

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 mei 2017
Publicatiedatum
17 augustus 2017
Zaaknummer
C/09/531370 / KG ZA 17/527
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opschorting van terugkeer naar Curaçao van gedetineerde in verband met veiligheid en rechtsgang

In deze zaak gaat het om een kort geding waarin eiser, thans gedetineerd in Nederland, vordert dat zijn terugkeer naar Curaçao wordt opgeschort. Eiser is in 2002 door het Gemeenschappelijke Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien jaar. Vanwege dringende redenen van veiligheid is hij in 2014 overgebracht naar Nederland. Het Openbaar Ministerie op Curaçao heeft inmiddels de terugkeer van eiser naar Curaçao voorbereid, maar eiser vreest voor zijn veiligheid bij terugkeer. Hij heeft verzocht om de tenuitvoerlegging van zijn strafvonnis over te laten nemen door Europees Nederland, maar dit verzoek is nog niet behandeld. Eiser stelt dat er nog steeds dringende redenen van veiligheid zijn en dat hij een spoedeisend belang heeft bij de gevorderde ordemaatregel.

De voorzieningenrechter overweegt dat eiser niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering, omdat er een andere rechtsgang is aangewezen die voldoende rechtsbescherming biedt. De voorzieningenrechter concludeert dat het strafvorderlijk kort geding op grond van artikel 43 van het Wetboek van Strafvordering Curaçao een adequate rechtsgang is, waarin eiser zijn belangen kan laten behartigen. De voorzieningenrechter wijst erop dat eiser zijn stellingen over de dreiging niet voldoende heeft onderbouwd en dat de veiligheid van eiser niet zodanig in gevaar is dat terugkeer naar Curaçao niet mogelijk is. Eiser wordt veroordeeld in de kosten van het geding.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/531370 / KG ZA 17/527
Vonnis in kort geding van 8 mei 2017
in de zaak van
[eiser] ,
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting [PI] te [plaats] ,
eiser,
advocaat mr. E.J.W.F. Deen te Den Haag,
tegen:
1. de publiekrechtelijke rechtspersoon
de Staat der Nederlanden, het Ministerie van Veiligheid en Justitie, de Minister van Veiligheid en Justitie,
zetelende te Den Haag,
2. de publiekrechtelijke rechtspersoon
de Staat der Nederlanden, de gevolmachtigde Minister van Curaçao,
gevestigd te Den Haag,
gedaagden,
advocaat mr. A.Th.M. ten Broeke te Den Haag.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de door gedaagden overgelegde producties;
- de op 3 mei 2017 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities en door gedaagden nog een nadere productie zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Eiser is door het Gemeenschappelijke Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba bij vonnis van 25 juni 2002 veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien jaren. Dit vonnis is onherroepelijk geworden. De tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf is pas geruime tijd later aangevangen.
2.2.
Bij brief met bijlagen van 19 december 2014 heeft de procureur-generaal van Curaçao, Sint Maarten en Caribisch Nederland aan de minister van Veiligheid en Justitie verzocht om eiser op grond van de Onderlinge regeling als bedoeld in artikel 38, van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden regelende de samenwerking tussen Nederland, Aruba, Curaçao en Sint Maarten op het gebied van de onderlinge beschikbaarstelling van detentiecapaciteit op medische gronden of in verband met dringende redenen van veiligheid (hierna te noemen: ORD 2) tijdelijk over te mogen plaatsen naar een penitentiaire inrichting (P.I.) in Nederland. Aan dit verzoek lagen dringende redenen van veiligheid ten grondslag. Er bestonden sterke indicaties dat met behulp van explosieven een grootschalige ontsnapping van gedetineerden, waaronder eiser, ten uitvoer gebracht zou worden. De minister van Veiligheid en Justitie heeft met dit verzoek ingestemd en eiser is op 26 december 2014 overgebracht en geplaatst in de P.I. Vught.
2.3.
Het openbaar ministerie op Curaçao bereidt thans de terugkeer van eiser naar Curaçao voor. Er is nog geen terugkeerdatum vastgesteld, maar het openbaar ministerie op Curaçao wil de terugkeer op korte termijn laten plaatsvinden.
2.4.
Bij brief van 26 april 2017 heeft eiser de minister van Veiligheid en Justitie verzocht om overname van de tenuitvoerlegging van zijn strafvonnis door Europees Nederland, met het oog op zijn resocialisatie. Bij brief van 1 mei 2017 heeft eiser dit verzoek aangevuld en aan het verzoek mede ten grondslag gelegd dat zijn leven gevaar loopt bij terugkeer naar Curaçao. In de brief van 1 mei 2017 heeft eiser verder verzocht de overbrenging van eiser naar Curaçao op te schorten totdat op zijn verzoek van 26 april 2017 is beslist.
2.5.
Het verzoek om overname van de tenuitvoerlegging van het strafvonnis is voor een reactie doorgezonden naar de minister van Justitie op Curaçao. Deze heeft hierop nog niet gereageerd.
2.6.
Per e-mail van 2 mei 2017 heeft het openbaar ministerie op Curaçao aan de Dienst Justitiële Inrichtingen bericht dat, omdat de noodzaak tot overbrenging van eiser naar Nederland is komen te vervallen, er geen reden is om zijn terugkeer naar Curaçao uit te stellen. In de e-mail staat verder vermeld dat het verzoek om overname van de tenuitvoerlegging door Europees Nederland dat niet anders maakt en dat het prematuur is om vooruit te lopen op dit verzoek.

3.Het geschil

3.1.
Eiser vordert – zakelijk weergegeven – een zodanige voorziening te treffen dat de terugkeer van eiser om de executie van zijn straf op Curaçao te ondergaan met onmiddellijke ingang wordt opgeschort totdat:
i) op het verzoek ex artikel 38 lid 1 Statuut is beslist;
ii) door de autoriteiten op Curaçao de veiligheid van eiser is gegarandeerd.
3.2.
Daartoe voert eiser – samengevat – het volgende aan. Er bestaan nog steeds dringende redenen van veiligheid waardoor het voor eiser niet veilig is om te worden overgebracht naar Curaçao. Er is dreiging van (een bepaald persoon van) de groepering M.L.S., waardoor het leven van eiser bij terugkeer naar Curaçao gevaar loopt. Daarnaast heeft eiser een verzoek ingediend om op grond van zijn resocialisatiebelang de tenuitvoerlegging van de straf over te laten nemen door Europees Nederland. Eiser heeft een (spoedeisend) belang bij een ordemaatregel als gevorderd.
3.3.
De Staat voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

Juridisch kader
4.1.
Eiser is op grond van ORD 2 overgebracht naar Europees Nederland. Ingevolge ORD 2 kunnen gedetineerden – voor zover nu van belang – overgebracht worden naar Europees Nederland indien dringende redenen van veiligheid een verder verblijf in detentie in de Caribische koninkrijksdelen onverantwoord is. Ingevolge artikel 4 ORD 2 is uitgangspunt dat een gedetineerde zo spoedig mogelijk, maar in elk geval binnen een termijn van zes maanden, terugkeert naar het land waar de vrijheidsstraf is opgelegd. Indien dat noodzakelijk is, kan deze termijn van zes maanden telkens met zes maanden verlengd worden.
4.2.
Het verzoek dat eiser op 26 april 2017 heeft ingediend (en waar eiser onder sub i van zijn vordering, naar de voorzieningenrechter aanneemt, op doelt) is gebaseerd op de Onderlinge regeling als bedoeld in artikel 38, eerste lid, van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden, regelende de samenwerking tussen Aruba, Curaçao, Sint Maarten en Nederland op het gebied van de overdracht van personen aan wie rechtens hun vrijheid is ontnomen op grond van een veroordeling tot een vrijheidsstraf (hierna: ORD 3). Op grond van ORD 3 kan de tenuitvoerlegging van een onherroepelijke gevangenisstraf op verzoek van een gedetineerde worden overgedragen aan een ander land binnen het Koninkrijk om de tenuitvoerlegging zoveel mogelijk dienstbaar te maken aan de terugkeer van de betrokkene in de maatschappij. Op grond van ORD 3 moeten allereest de autoriteiten op Curaçao beoordelen of het verzoek voor inwilliging in aanmerking komt, hetgeen binnen een termijn van zestig dagen na ontvangst van het verzoekschrift moet gebeuren. Het verzoek wordt onder meer afgewezen als het resocialisatiebelang niet gediend is bij de overdracht van de tenuitvoerlegging, strafvorderlijke belangen of het algemeen belang zich tegen de overdracht verzetten, of als – ingeval overdracht naar Europees Nederland wordt gevraagd – verzoeker niet kan aantonen dat hij drie jaar of langer hoofdverblijf in Nederland heeft gehad.
4.3.
In artikel 45 van het Wetboek van Strafvordering Curaçao wordt, voor zover nu relevant, het volgende bepaald:
“1. In alle gevallen, waarin het belang van een goede strafrechtsbedeling een voorziening dringend noodzakelijk maakt en het wetboek zelf daaromtrent geen regeling bevat, kan een verzoek om zodanige voorziening worden gedaan door de verdachte of degene die daarbij een rechtstreeks hem bepaaldelijk aangaand belang heeft.
(…)
3. Op het verzoek of de vordering, op straffe van niet-ontvankelijkheid met redenen te omkleden, wordt tijdens het voorbereidend onderzoek beslist door de rechter-commissaris en, na de aanvang of de beëindiging van het onderzoek ter terechtzitting, door de rechter die over de zaak oordeelt of het laatst heeft geoordeeld. Is de zaak bij het Hof aanhangig of aanhangig geweest, dan is het college of een door dit college aangewezen lid bevoegd.
(…)
5. De voorziening kan zowel een gebod als een verbod bevatten, ook met betrekking tot gedragingen in de toekomst.
6. De beschikking wordt zo spoedig mogelijk gegeven als door het belang van de zaak wordt gevorderd.
(…)”
Inhoudelijke beoordeling
4.4.
Naar de voorzieningenrechter begrijpt legt eiser aan zijn vordering ten grondslag dat gedaagden onrechtmatig jegens hem handelen. Daarmee is in zoverre de bevoegdheid van de burgerlijke rechter – in dit spoedeisende geval de voorzieningenrechter in kort geding – gegeven om van de vordering kennis te nemen.
4.5.
Het meest verstrekkende verweer van gedaagden houdt in dat eiser niet-ontvankelijk is in zijn vordering. Gedaagden worden in dit verweer gevolgd. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
4.6.
Eiser kan in onderhavige procedure uitsluitend worden ontvangen als geen andere bevoegde rechter of speciale rechtsgang is aangewezen. Als dat wel het geval is en die aangewezen rechter of rechtsgang biedt voldoende rechtsbescherming, dan moet eiser niet-ontvankelijk worden verklaard. In spoedeisende gevallen, zoals hier aan de orde, moet de voorzieningenrechter tevens nagaan eiser met die andere rechtsgang een met het kort geding vergelijkbaar resultaat kan bereiken.
4.7.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter moet het strafvorderlijk kort geding op grond van artikel 43 van het Wetboek van Strafvordering Curaçao worden aangemerkt als een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang als hiervoor bedoeld. Een kort geding op grond van dit artikel kan ook worden gevoerd tijdens de executiefase van onherroepelijk geworden strafvonnissen. Eiser kan derhalve deze rechtsgang benutten, zowel voor zover hij aan zijn vordering ten grondslag legt dat overbrenging naar Curaçao niet aan de orde kan zijn omdat zijn veiligheid niet gewaarborgd is, als voor zover hij aan zijn vordering ten grondslag legt dat de overbrenging moet worden opgeschort totdat op zijn verzoek op grond van ORD 3 is beslist. Eiser zal derhalve niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
4.8.
Volledigheidshalve overweegt de voorzieningenrechter nog dat ook als eiser wel in zijn vorderingen zou worden ontvangen, hij niet het door hem gewenste resultaat zou behalen met dit kort geding. Voor zover eiser zijn vordering baseert op ORD 2 en stelt dat zijn veiligheid bij terugkeer naar Curaçao niet gewaarborgd is, is de voorzieningenrechter van oordeel dat nergens uit blijkt dat de veiligheid van eiser zodanig in gevaar is dat terugkeer niet mogelijk is. Gedaagden hebben de stellingen van eiser op dit punt gemotiveerd bestreden en eiser heeft nagelaten om zijn blote stellingen dat er sprake zou zijn van bedreigingen voldoende te concretiseren. Verder valt niet in te zien waarom de overbrenging van eiser naar Curaçao moet worden opgeschort totdat op het verzoek op grond van ORD 3 is beslist. Eiser kan de beslissing op dit verzoek ook in Curaçao afwachten. Bij eventuele toewijzing van dat verzoek kan hij dan vervolgens worden teruggeleid naar Nederland.
4.9.
Eiser zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
verklaart eiser niet-ontvankelijk in zijn vordering;
5.2.
veroordeelt eiser in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van gedaagden begroot op € 1.434,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 618,-- aan griffierecht;
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Groeneveld-Stubbe en in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2017
idt