ECLI:NL:RBDHA:2017:9254

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 augustus 2017
Publicatiedatum
16 augustus 2017
Zaaknummer
C/09/517540 / HA ZA 16-1036
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdelijke aansprakelijkheid uit kredietovereenkomst na echtscheiding en zorgplicht kredietverstrekker

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 augustus 2017 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen InFinance Krediet Services B.V. (hierna: IKS) en de voormalige echtgenoten [A] en [B]. De zaak betreft een vordering van IKS op beide gedaagden uit hoofde van een kredietovereenkomst die zij tijdens hun huwelijk hebben afgesloten. De rechtbank oordeelt dat de echtscheiding tussen [A] en [B] geen invloed heeft op hun hoofdelijke aansprakelijkheid voor de schulden die voortvloeien uit deze overeenkomst. IKS heeft de vordering op [A] en [B] van hun rechtsvoorganger Arenda B.V. overgenomen en heeft hen meerdere keren aangemaand tot betaling. [A] is niet verschenen in de procedure, terwijl [B] verweer heeft gevoerd en een reconventionele eis heeft ingesteld, waarin zij stelt dat IKS haar zorgplicht heeft geschonden door haar niet tijdig te informeren over de betalingsachterstand. De rechtbank oordeelt dat de zorgplicht van IKS niet is geschonden, omdat [B] haar adreswijziging niet heeft doorgegeven. De rechtbank wijst de vordering van IKS toe en veroordeelt [A] en [B] hoofdelijk tot betaling van € 71.445,94, vermeerderd met rente en proceskosten. In de reconventie wordt de vordering van [B] afgewezen. In de vrijwaringszaak wordt [A] veroordeeld om aan [B] te betalen wat zij in de hoofdzaak aan IKS verschuldigd is.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
Vonnis (in hoofdzaak en vrijwaring) van 2 augustus 2017
in de hoofdzaak met zaak- / rolnummer: C/09/517540 / HA ZA 16-1036 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
INFINANCE KREDIET SERVICES B.V.,
gevestigd te Ede,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. A. Robustella te Ede,
tegen

1.[A] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
gedaagde in conventie,
niet verschenen,

2.[B] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. E.W.M. ter Meulen-Mouwen te Roermond,
en in de vrijwaringszaak met zaak- / rolnummer C/09/525432 / HA ZA 17-81 van
[B],
wonende te [woonplaats 2] ,
eiseres,
advocaat mr. E.W.M. ter Meulen-Mouwen te Roermond,
tegen
[A],
gedaagde,
niet verschenen,
Partijen zullen hierna ‘IKS’, ‘ [A] ’ en ‘ [B] ’ genoemd worden.

1.De procedure

In de hoofdzaak

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 29 augustus 2016, met producties;
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie zijdens [B] , met producties;
- het tussenvonnis van 15 maart 2017 waarin een comparitie van partijen werd bevolen;
- de ambtshalve beschikking van 25 april 2017 waarbij een datum voor de comparitie van partijen werd bepaald;
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 4 juli 2017 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
[A] is niet in het geding verschenen. Bij de dagvaarding zijn de bij de wet voorgeschreven formaliteiten in acht genomen, zodat op 14 september 2016 aan [A] verstek is verleend.
1.3.
[B] is in het geding verschenen en heeft verweer gevoerd.
1.4.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.
In de vrijwaringszaak met zaak- / rolnummer C/09/525432 / HA ZA 17-81
1.5.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in vrijwaring van 5 januari 2017, met producties;
- de ambtshalve beschikking van 25 april 2017 waarbij een datum voor de comparitie van partijen werd bepaald.
1.6.
[A] is niet in het geding verschenen. Bij de dagvaarding zijn de bij de wet voorgeschreven formaliteiten in acht genomen, zodat op 18 januari 2017 aan [A] verstek is verleend.
1.7.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten in beide zaken

2.1.
[A] en [B] zijn voormalig echtgenoten. Gedurende het huwelijk, en wel op 15 juni 2004, hebben zij een overeenkomst met Arenda B.V. (hierna: ‘Arenda’) gesloten, waarmee aan hen een doorlopend krediet werd verstrekt met een maximaal beloop van
€ 63.200,00. Op 12 november 2015 heeft IKS de vordering op [A] en [B] van Arenda verkregen. Bij brief van 23 december 2015 heeft IKS [A] en [B] dienaangaande geïnformeerd.
2.2.
Op de kredietovereenkomst zijn algemene voorwaarden van toepassing. In artikel 1 van die voorwaarden is bepaald dat alle personen die in de hoedanigheid van contractant de kredietovereenkomst hebben ondertekend, in dit geval [A] en [B] , ieder
hoofdelijken voor het
geheelaansprakelijk zijn voor alle verplichtingen die daaruit voortvloeien. Voorts is een maandelijkse rente van 0,873% over het openstaande saldo overeengekomen.
2.3.
Bij beschikking van 1 februari 2006 is door de rechtbank de echtscheiding tussen [A] en [B] uitgesproken. In het kader van de echtscheiding is een boedelscheiding gemaakt, die is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst. Deze vaststellingsovereenkomst is vervolgens opgenomen in een proces-verbaal van de rechtbank Roermond van 15 november 2007. In de vaststellingsovereenkomst zijn de volgende afspraken - voor zover relevant - opgenomen:
“1) Mevrouw [B] betaalt uiterlijk 14 dagen na heden een bedrag van
€ 7.000 aan de heer [A] […].
2) Mevrouw [B] zal de openstaande schuld aan de Postbank […] voor haar rekening nemen.
3) Alle overige in de dagvaarding vermelde schulden komen voor rekening van de heer [A] . […].
4) […].”
2.4.
Op enig moment ontstonden achterstanden in de afbetaling van het bij IKS opgenomen krediet. Uit brieven van 14 september 2015, 23 december 2015, 20 mei 2016, 6 juni 2016 en 17 juni 2017 blijkt dat IKS en haar rechtsvoorganger Arenda meermaals om betaling hebben verzocht, waarbij tevens incassomaatregelen zijn aangekondigd. Bij brief van 25 mei 2016 heeft [A] aan IKS bevestigd dat hij gestopt is met afbetalen en verwees hij IKS door naar [B] voor de incasso van (het restant van) de vordering.

3.Het geschil

In de hoofdzaak
In conventie en in reconventie
3.1.
IKS vordert, bij voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis: hoofdelijke veroordeling van [A] en [B] tot betaling van € 71.445,94, te vermeerderen met de contractuele rente van 0,873% per maand, te berekenen vanaf 18 augustus 2016 tot de dag van voldoening, met veroordeling van [A] en [B] in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover indien niet binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot betaling is overgegaan. IKS legt aan haar vordering ten grondslag dat [A] en [B] in verzuim zijn met de nakoming van de op hen rustende hoofdelijke verplichtingen voortvloeiende uit de kredietovereenkomst.
3.2.
[B] betwist gehouden te zijn de vordering van IKS te betalen, omdat zij met [A] bij de boedelscheiding ter zake van hun echtscheiding in 2006 is overeengekomen dat hij de gehele vordering van IKS voor zijn rekening zou nemen. Deze afspraak is opgenomen in de onder 2.3. vermelde vaststellingsovereenkomst.
3.3.
Voorts heeft [B] een reconventionele eis ingesteld die ter comparitie door haar is verminderd, zodat zij thans nog vordert in reconventie, samengevat, bij voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
een verklaring voor recht dat Arenda althans haar rechtsopvolger IKS te kort is geschoten in de op haar rustende zorgplicht en daarmee onrechtmatig jegens [B] heeft gehandeld;
veroordeling van Arenda althans haar rechtsopvolger IKS tot het betalen van een schadevergoeding, nader op te maken bij staat.
3.4.
Aan haar reconventionele vordering legt [B] ten grondslag dat IKS haar zorgplicht heeft geschonden door [B] niet eerder te informeren over de ontstane betalingsachterstand. Deze handelwijze levert een onrechtmatige daad ex artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek (hierna: ‘BW’) jegens [B] op en IKS dient de door [B] daardoor geleden schade te vergoeden.
3.5.
IKS voert hiertegen gemotiveerd verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
In de vrijwaringszaak
3.7.
[B] vordert - samengevat - dat [A] wordt veroordeeld om aan haar te betalen al hetgeen waartoe zij in de hoofdzaak mocht worden veroordeeld, inclusief de proceskosten van de hoofdzaak, met veroordeling van [A] in de kosten van de procedure. De rechtsverhouding tussen [B] en [A] ten aanzien van de vordering van IKS, welke rechtsverhouding blijkt uit de vaststellingsovereenkomst van 15 november 2007, brengt met zich mee dat [A] gehouden is haar vrij te houden van alle nadelige gevolgen van een eventuele veroordeling in de hoofdzaak, aldus [B] .
3.8.
[A] heeft geen verweer gevoerd.
3.9.
Op de stellingen van [B] wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling in de hoofdzaak

In conventie

4.1.
Door de verschijning van [B] in dit geding heeft dit vonnis, gezien hetgeen is bepaald in artikel 140, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: ‘Rv’), ook jegens [A] te gelden als op tegenspraak gewezen.
4.2.
Vast staat dat [A] en [B] zich hoofdelijk hebben verbonden voor alle verplichtingen die voortvloeien uit de kredietovereenkomst. In geschil is of [B] zich met betrekking tot haar hoofdelijke aansprakelijkheid met succes kan beroepen op de vaststellingsovereenkomst die zij met [A] sloot, dan wel dat zij onverkort hoofdelijk aansprakelijk blijft, zoals IKS stelt.
4.3.
De rechtbank stelt voorop dat de op 1 februari 2006 uitgesproken echtscheiding niets afdoet aan de hoofdelijke aansprakelijkheid van [A] of [B] . Hetzelfde geldt voor de vaststellingsovereenkomst waarop [B] zich beroept; die heeft in beginsel geen derdenwerking. Het had op de weg van [B] gelegen om ervoor te (laten) zorgen dat zij vervolgens uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid jegens IKS zou worden ontslagen, hetgeen zij – zo is ter zitting besproken – niet heeft gedaan.
4.4.
Nu [A] en [B] beiden onverkort hoofdelijk aansprakelijk voor de nakoming van de verplichtingen uit hoofde van de kredietovereenkomst zijn gebleven, kan IKS – los van de tussen [B] en [A] gemaakte afspraken – nakoming van hen beiden verlangen. Haar vordering zal dan ook worden toegewezen.
4.5.
Tegen de hoogte van de hoofdsom ad € 71.445,94 is door [B] geen of onvoldoende verweer gevoerd, zodat deze vast staat. Nu de omvang van de contractuele rentevordering niet of onvoldoende is weersproken zal de rechtbank de vertragingsschade begroten op laatstgemeld percentage.
4.6.
De rechtbank ziet geen aanleiding om ten aanzien van [A] anders te oordelen.
4.7.
De rechtbank zal [B] en [A] als de in het ongelijk gestelde partijen in de proceskosten van IKS veroordelen. De kosten aan de zijde van IKS worden tot op heden begroot op een bedrag van € 2.682,00 voor forfaitair salaris advocaat (3 punten x tarief
€ 894,00) en € 1.924,00 voor betaald griffierecht, derhalve in totaal € 4.606,00. De kosten van de procedure in het incident zullen tussen IKS en [B] worden gecompenseerd in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.
In reconventie
4.8.
[B] stelt dat zij met [A] en IKS contact zou hebben opgenomen indien zij eerder had geweten van de betalingsachterstand en zo de huidige situatie wellicht had kunnen voorkomen. De handelwijze van IKS heeft haar die mogelijkheid ontnomen waardoor IKS haar zorgplicht heeft geschonden.
4.9.
IKS betwist dat sprake is van schending van de zorgplicht. IKS heeft de contractanten meermaals op het haar bekende adres aangeschreven. Uit artikel 13 van de toepasselijke algemene voorwaarden volgt bovendien de plicht om adreswijzigingen per aangetekende post aan IKS te melden. Desalniettemin heeft [B] verzuimd haar nieuwe adres door te geven. IKS is eerst in 2015, nadat de deurwaarder namens haar incassomaatregelen trof, (indirect) bekend geworden met de echtscheiding en de adreswijziging van [B] . IKS stelt dat [B] nadien direct separaat op haar nieuwe adres is gesommeerd om tot betaling over te gaan.
4.10.
Nu [B] – zo heeft zij ter comparitie bevestigd – niet haar nieuwe adres aan IKS heeft doorgegeven hoewel zij hiertoe wel verplicht was, kan IKS niet worden verweten niet eerder (direct) contact met [B] te hebben opgenomen. Van onzorgvuldig handelen door IKS is daarom geen sprake. De reconventionele vordering zal dan ook worden afgewezen.
4.11.
[B] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze worden aan de zijde van IKS tot op heden begroot op € 226,00 (0,5 punt maal 1 maal tarief € 452,00).

5.De beoordeling in de vrijwaringszaak

5.1.
De rechtbank zal de vordering in vrijwaring toewijzen aangezien deze haar niet ongegrond of onrechtmatig voorkomt. Als niet weersproken volgt immers uit de vaststellingsovereenkomst dat [A] in zijn verhouding tot [B] gehouden is de schuld bij IKS te voldoen.
5.2.
[A] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [B] worden begroot op € 452,00 aan salaris advocaat (1,0 punt x tarief II à € 452,00) en € 102,95 voor het laten uitbrengen van de dagvaarding, derhalve € 554,95 in totaal.

6.De beslissing

De rechtbank:
In de hoofdzaak
In conventie:
6.1.
veroordeelt [A] en [B] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan InFinance Krediet Services B.V. te betalen een bedrag van € 71.445,94, vermeerderd met de contractuele rente van 0,873% per maand te berekenen over het toegewezen bedrag met ingang van 18 augustus 2016 tot de dag van volledige betaling;
6.2.
veroordeelt [A] en [B] in de kosten van de procedure, aan de zijde van InFinance Krediet Services B.V. tot op heden begroot op € 4.606,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de 14e dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
6.3.
compenseert de kosten in het incident in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt;
6.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
In reconventie:
6.5.
wijst de vorderingen af;
6.6.
veroordeelt [B] in de kosten van de procedure, aan de zijde van InFinance Krediet Services B.V. tot op heden begroot op € 226,00 te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW met ingang van de 14e dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
In de vrijwaringszaak
6.7.
veroordeelt [A] om aan [B] te betalen al hetgeen waartoe [B] in de hoofdzaak jegens InFinance Krediet Services B.V. is veroordeeld en zal hebben voldaan, waaronder ook het deel van de proceskosten, aan de zijde van InFinance Krediet Services B.V. begroot op € 4.606,00, dat voor rekening van [B] komt;
6.8.
veroordeelt [A] in de kosten van de procedure, aan de zijde van [B] tot op heden begroot op € 554,95;
6.9.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
Dit vonnis is gewezen door mr. N.E.M. de Coninck en bij vervroeging in het openbaar uitgesproken op 2 augustus 2017. [1]