ECLI:NL:RBDHA:2017:9137

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 augustus 2017
Publicatiedatum
14 augustus 2017
Zaaknummer
AWB 16/29791
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot uitzetting

Op 14 augustus 2017 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak AWB 16/29791, waarin een verzoeker om een voorlopige voorziening heeft gevraagd. De verzoeker, die een V-nummer heeft, had eerder een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, welke was afgewezen door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De afwijzing was gebaseerd op het ontbreken van een rechtmatig verblijf en de weigering om een verblijfsvergunning te verlenen, alsook het opleggen van een inreisverbod voor twee jaar.

De verzoeker heeft op 19 december 2016 bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat zijn uitzetting zou worden opgeschort totdat op het bezwaar was beslist. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat, hoewel de werking van het primaire besluit niet wordt geschorst, er tussen partijen overeenstemming was dat uitzetting achterwege moest blijven.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen en bepaald dat de verzoeker niet uit Nederland mag worden verwijderd totdat op het bezwaar is beslist. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker, vastgesteld op € 495,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/29791
uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 augustus 2017 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

[verzoeker], verzoeker, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. J. van der Wielen),
tegen

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

Procesverloop

Bij besluit van 19 december 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder verzoekers aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘familieleven op grond van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)’ afgewezen. Tevens heeft verweerder geweigerd verzoeker een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd of uitstel van vertrek te verlenen en hem een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar.
Bij verzoekschrift van 19 december 2016 heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt dat uitzetting achterwege wordt gelaten totdat op het bezwaar is beslist. Tevens heeft verzoeker bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Bij brief van 18 juli 2017 heeft verweerder medegedeeld zich niet te verzetten tegen de toewijzing van hetgeen in het verzoekschrift is verzocht en heeft verweerder toestemming verleend het onderzoek ter zitting achterwege te laten. Bij brief van 20 juli 2017 heeft eiser eveneens toestemming verleend voor het achterwege laten van het onderzoek ter zitting.
3. De voorzieningenrechter overweegt dat de werking van het primaire besluit ingevolge artikel 6:16 van de Awb in samenhang met artikel 73, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) niet wordt geschorst, ook niet indien tegen dat besluit bezwaar is gemaakt. Tevens overweegt de voorzieningenrechter dat verweerder ingevolge de Awb noch de Vw 2000 zelf de bevoegdheid heeft de rechtsgevolgen van het bestreden besluit -met de aanzegging aan verzoeker Nederland te verlaten- op te schorten.
4. Nu tussen partijen niet in geschil is dat van uitzetting van verzoeker behoort te worden afgezien, bestaat aanleiding om het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen en uitzetting te verbieden totdat op het bezwaar is beslist.
5. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb in samenhang met artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten. De kosten zijn
op grond van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op
€ 495,- (1 punt voor het verzoekschrift, met een wegingsfactor 1 en een waarde per punt van € 495,-).
6. Aan verzoeker is bij brief van 6 januari 2017 meegedeeld dat de rechtbank vooralsnog afziet van het heffen van griffierecht. Het verzoek van verzoeker om over te gaan tot nihilstelling wordt hierbij definitief gehonoreerd.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de rechtbank:
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
  • verbiedt verweerder verzoeker uit Nederland te verwijderen totdat op het bezwaar is beslist;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 495,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. D.D. van Loopik, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 augustus 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.