Op 14 augustus 2017 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak AWB 16/29791, waarin een verzoeker om een voorlopige voorziening heeft gevraagd. De verzoeker, die een V-nummer heeft, had eerder een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, welke was afgewezen door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De afwijzing was gebaseerd op het ontbreken van een rechtmatig verblijf en de weigering om een verblijfsvergunning te verlenen, alsook het opleggen van een inreisverbod voor twee jaar.
De verzoeker heeft op 19 december 2016 bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat zijn uitzetting zou worden opgeschort totdat op het bezwaar was beslist. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat, hoewel de werking van het primaire besluit niet wordt geschorst, er tussen partijen overeenstemming was dat uitzetting achterwege moest blijven.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen en bepaald dat de verzoeker niet uit Nederland mag worden verwijderd totdat op het bezwaar is beslist. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker, vastgesteld op € 495,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.