ECLI:NL:RBDHA:2017:9091

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 augustus 2017
Publicatiedatum
14 augustus 2017
Zaaknummer
C/09/518692 / FA RK 16-7246
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verklaring van vermoedelijk overlijden afgewezen wegens onvoldoende bewijs van overlijden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 augustus 2017 een verzoek tot het verkrijgen van een verklaring van vermoedelijk overlijden afgewezen. Verzoekster, die sinds 25 februari 2010 in Nederland is ingeschreven, verzocht de rechtbank om te verklaren dat er rechtsvermoeden van overlijden bestaat van haar echtgenoot, die sinds 2011 vermist is. De rechtbank oordeelde dat niet voldoende is komen vast te staan dat de omstandigheden het overlijden van de vermiste waarschijnlijk maken. De enkel overgelegde verklaring van overlijden, afgegeven door de directeur van het Madina Ziekenhuis in Mogadishu, Somalië, werd als ontoereikend beschouwd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen verifieerbare bewijsstukken zijn overgelegd die de omstandigheden van het overlijden van de vermiste waarschijnlijk maken. Hierdoor werd het verzoek afgewezen, zonder dat de rechtbank toekwam aan de beoordeling van het tweede vereiste, namelijk de benodigde tijdsruimte voor het rechtsvermoeden van overlijden. De beslissing werd genomen na behandeling van de zaak op 26 juni 2017, waarbij alleen de advocaat van verzoekster aanwezig was. De rechtbank heeft de beschikking uitgesproken in een openbare zitting.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 16-7246
Zaaknummer: C/09/518692
Datum beschikking: 4 augustus 2017

Verklaring rechtsvermoeden van overlijden

Beschikking op het op 22 september 2016 ingekomen verzoekschrift van:

[verzoekster] ,

verzoekster,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. K.J. Kanning te Assen.

Procedure

De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende stukken:
  • het verzoekschrift;
  • de brief van 21 oktober 2016.
Op 26 juni 2017 is de zaak ter terechtzitting behandeld. Hierbij is alleen de advocaat verschenen.
Na de zitting heeft de rechtbank nog een brief van 7 juli 2017 ontvangen.

Verzoek

Het verzoekschrift strekt ertoe dat de rechtbank zal verklaren dat er rechtsvermoeden van overlijden bestaat van [vermiste] geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , Somalië, en laatstelijk wonende te [geboorteplaats] , Somalië (hierna te noemen: de vermiste), voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

Feiten

  • Verzoekster is geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , Somalië.
  • Zij staat sinds 25 februari 2010 ingeschreven in de Nederlandse basisregistratie personen (BRP).
  • Blijkens deze BRP-registratie is zij op [huwelijksdatum] gehuwd met de vermiste.
  • Verzoekster heeft inmiddels de Nederlandse nationaliteit.
  • Op [geboortedatum] te [geboorteplaats] is verzoekster bevallen van [kind van verzoekster] . Op de geboorteakte van [vermiste] staat de vermiste vermeld als (juridisch) vader.
  • Verzoekster heeft thans een affectieve relatie met [naam] , uit welke relatie [kind van verzoekster] is geboren.

Beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
De rechtbank is op grond van artikel 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bevoegd om van het thans voorliggende verzoek kennis te nemen en zij past bij gebrek aan nadere conflictregels Nederlands recht toe.
Inhoudelijke beoordeling
Artikel 1:413 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat indien het bestaan van een persoon onzeker is en de in het tweede lid aangegeven tijdsruimte is verlopen, belanghebbenden de rechtbank kunnen verzoeken hen te gelasten die persoon op te roepen teneinde van zijn in leven zijn te doen blijken, en dat de rechtbank, zo hiervan niet blijkt, zal verklaren dat er rechtsvermoeden van overlijden van die persoon bestaat.
Nu verzoekster heeft gesteld dat zij gehuwd is (geweest) met de vermiste, kan zij worden aangemerkt als belanghebbende in deze procedure.
Wil een verzoek tot het verkrijgen van een verklaring van vermoedelijk overlijden ontvankelijk zijn, dan moet vast staan dat dit betrekking heeft op een persoon wiens bestaan onzeker is en bovendien moet een bepaalde tijdsruimte zijn verlopen. Het betreft hier twee zelfstandige vereisten.
Is het bestaan van de vermiste onzeker? In het hierna volgende zal de rechtbank dit vereiste beoordelen.
Verzoekster heeft gesteld dat zij en de vermiste verliefd zijn geworden toen zij in Ethiopië verbleef. Haar vader verbleef op dat moment al in Nederland en een paar weken voor haar vertrek naar Nederland – verzoekster is eind 2009 naar Nederland gevlucht – zijn zij ten overstaan van een Imam in Ethiopië in het huwelijk getreden. Verzoekster was toen nog minderjarig. De vermiste is achtergebleven en later teruggegaan naar Somalië. Verzoekster heeft in juli 2011 voor het laatst telefonisch contact met hem gehad. In september 2011 heeft verzoekster van de familie van de vermiste vernomen dat de vermiste door strijders van de Al-Shabaab om het leven is gebracht. Hij is met een schotwond naar het Madina Ziekenhuis in Mogadishu gebracht, alwaar hij op 20 september 2011 aan zijn verwondingen is overleden.
In de door verzoekster overgelegde ‘verklaring van overlijden’ van 20 september 2011, kenmerk ISM/11256/2011 – door een beëdigde vertaler in de Somalische taal vertaald naar het Nederlands – verklaart Prof. [naam] , directeur van het Madina Ziekenhuis te [geboorteplaats] , Somalië, op verzoek van de familie van het slachtoffer, dat [vermiste] , van het mannelijk geslacht, geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] op 20 september 2011 is overleden als gevolg van een kogel verwonding. Volgens de directeur was deze verwonding het gevolg van een aanval van de Al-Shabaab groepering op hem terwijl hij in zijn huis/buurt was. De inzet van de medici om hem te redden mocht niet baten en hij is ten gevolge van die verwondingen overleden, aldus de Nederlandse vertaling van deze overlijdensverklaring.
Voor zover verzoekster bekend is het lichaam van de vermiste in een massagraf gelegd. Er is geen foto, factuur of enig bewijs van het graf of de begrafenis voorhanden.
De rechtbank overweegt als volgt. Conform het procesreglement ‘Overige (Boek 1) Zaken’ dient een verzoek als het onderhavige de volgende bescheiden te bevatten:
  • een uittreksel uit het BRP van verzoekster en alle belanghebbenden;
  • een authentiek afschrift van de geboorteakte van de vermiste;
  • bescheiden ter onderbouwing van het verzoek;
  • een opgave van pogingen die zijn ondernomen om de vermiste op te sporen, een en ander onderbouwd met bewijsstukken.
De rechtbank heeft slechts een uittreksel uit het BRP ontvangen, waaruit blijkt dat verzoekster staat ingeschreven in de gemeente [woonplaats] , alsmede een afschrift van de geboorteakte van [kind van verzoekster] en bovengenoemde vertaling van ‘verklaring van overlijden’.
Ter terechtzitting is verzoekster in de gelegenheid gesteld om het verzoek nog nader te onderbouwen. De rechtbank heeft op 11 juli 2017 bovengenoemde brief van verzoekster ontvangen. In deze brief geeft verzoekster een nadere uitleg over de gang van zaken. Er zijn evenwel geen nadere bewijsstukken overgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat niet dan wel onvoldoende is komen vast te staan dat sprake is van omstandigheden die het overlijden van de vermiste waarschijnlijk maken. De overgelegde verklaring van de directeur van het ziekenhuis is gedateerd op dezelfde datum als de vermiste zou zijn overleden, terwijl deze verklaring pas is afgegeven nadat de familie van de vermiste hierom heeft gevraagd. Voorts is deze verklaring niet gelegaliseerd, zodat de juistheid van deze verklaring onvoldoende vaststaat.
Nu verzoekster onvoldoende (verifieerbare) bewijsstukken heeft overgelegd die de omstandigheden van het overlijden van de vermiste waarschijnlijk maken, slaagt het beroep van verzoekster op artikel 1:413 BW niet, zodat haar verzoek zal worden afgewezen. De rechtbank komt derhalve niet meer toe aan het beoordelen van het tweede vereiste, te weten de benodigde tijdruimte.

Beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. Vink, bijgestaan door mr. K.M. Heins als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 augustus 2017.