In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 augustus 2017 een verzoek tot het verkrijgen van een verklaring van vermoedelijk overlijden afgewezen. Verzoekster, die sinds 25 februari 2010 in Nederland is ingeschreven, verzocht de rechtbank om te verklaren dat er rechtsvermoeden van overlijden bestaat van haar echtgenoot, die sinds 2011 vermist is. De rechtbank oordeelde dat niet voldoende is komen vast te staan dat de omstandigheden het overlijden van de vermiste waarschijnlijk maken. De enkel overgelegde verklaring van overlijden, afgegeven door de directeur van het Madina Ziekenhuis in Mogadishu, Somalië, werd als ontoereikend beschouwd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen verifieerbare bewijsstukken zijn overgelegd die de omstandigheden van het overlijden van de vermiste waarschijnlijk maken. Hierdoor werd het verzoek afgewezen, zonder dat de rechtbank toekwam aan de beoordeling van het tweede vereiste, namelijk de benodigde tijdsruimte voor het rechtsvermoeden van overlijden. De beslissing werd genomen na behandeling van de zaak op 26 juni 2017, waarbij alleen de advocaat van verzoekster aanwezig was. De rechtbank heeft de beschikking uitgesproken in een openbare zitting.