ECLI:NL:RBDHA:2017:9078

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 augustus 2017
Publicatiedatum
11 augustus 2017
Zaaknummer
AWB 17/1174
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor staatloze Palestijnse in het kader van nareis

Op 11 augustus 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en een staatloze Palestijnse eiseres. De eiseres had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis, die eerder was afgewezen door de staatssecretaris. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag op 10 maart 2016 was afgewezen en dat het bezwaar van de eiseres op 22 december 2016 ongegrond was verklaard. De eiseres stelde dat zij en haar referent, die in Nederland verblijft op basis van een verblijfsvergunning asiel, een duurzame en exclusieve relatie hadden, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet voldoende was om de aanvraag te honoreren. De rechtbank overwoog dat de eiseres en referent niet samenwoonden en dat hun relatie niet gelijk te stellen was aan een huwelijk. De rechtbank honoreerde het verzoek van de eiseres om vrijstelling van het griffierecht op basis van betalingsonmacht. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiseres ongegrond, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen vier weken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/1174

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 augustus 2017 in de zaak tussen

[eiseres 1], eiseres, V-nummer [vreemdelingennummer]
(gemachtigde: mr. P.C.M. van Schijndel),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.A. Wieman).

Procesverloop

Bij besluit van 10 maart 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de door [persoon] (referent) ten behoeve van eiseres ingediende aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis, afgewezen.
Bij besluit van 22 december 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juni 2017. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Tevens zijn verschenen referent en R. Stanley, tolk.

Overwegingen

1. De rechtbank overweegt omtrent het verzoek tot vrijstelling van het griffierecht als volgt.
Eiseres heeft een beroep gedaan op betalingsonmacht ten aanzien van de verplichting tot het betalen van griffierecht en heeft daartoe een eigen verklaring omtrent inkomen en vermogen overgelegd. Gelet op deze verklaring is de rechtbank van oordeel dat het beroep op betalingsonmacht dient te worden gehonoreerd, zodat eiseres is vrijgesteld van de verplichting tot het betalen van griffierecht.
Ten aanzien van het beroep
2. Eiseres stelt dat zij is geboren op [geboortedatum] 1989 en dat zij staatloos Palestijnse is, afkomstig uit Syrië. Eiseres beoogt met haar aanvraag verblijf bij referent in het kader van nareis. Referent verblijft in Nederland op basis van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag tot het verlenen van een mvv nareis afgewezen omdat volgens verweerder tussen eiseres en referent geen sprake is van een duurzame exclusieve relatie die gelijk te stellen is aan een huwelijk.
4. Eiseres kan zich met het bestreden besluit niet verenigen. Volgens eiseres is er tussen haar en referent wel sprake van een duurzame en exclusieve relatie. Eiseres stelt dat zij en referent verloofd zijn en dat een verloving binnen de Islam geldt als de prelude tot het huwelijk en dat een verloving niet zo maar kan worden beëindigd. Dat eiseres en referent nog niet getrouwd zijn komt volgens eiseres doordat referent in 2012/2013 is gedeserteerd en gevlucht en doordat zij vòòr die tijd nog te jong waren om te trouwen. Ook uit het door referent ingebrachte afschrift van zijn communicatie met eiseres via een online berichtendienst blijkt volgens eiseres dat hun relatie sterk, duurzaam en exclusief is. Eiseres stelt voorts dat zij en referent, omdat zij een toekomst als gehuwd paar voor zich zien, al met elkaar hebben geslapen, tegen de culturele en religieuze regels in. Eiseres stelt ook, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 2 februari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:455), dat verweerder ten onrechte bij de beoordeling heeft betrokken dat zij en referent nog niet hebben samengewoond. Verder stelt eiseres dat verweerder ten onrechte heeft afgezien van horen in bezwaar.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat niet aannemelijk is gemaakt dat eiseres feitelijk heeft behoord tot het gezin van referent en dat er sprake is van een duurzame en exclusieve relatie toen referent Nederland binnenkwam.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet ten onrechte het enkele feit dat eiseres met referent is verloofd onvoldoende heeft geacht om een duurzame en exclusieve relatie aan te nemen die op één lijn is te stellen met een huwelijk. De stelling van eiseres dat een verloving binnen de Islam een aanloop is naar een huwelijk en niet zo maar kan worden verbroken, maakt dit oordeel niet anders. Ook de stelling van eiseres dat zij haar maagdelijkheid zou hebben verloren en daarom haar verloving niet meer zou kunnen verbreken is hiertoe onvoldoende.
5.2.
Verweerder heeft voorts in aanmerking kunnen nemen dat eiseres en referent het grootste deel van hun relatie niet bij elkaar waren en enkel via sociale media communiceerden. Verweerder heeft bij de beoordeling kunnen betrekken dat hun families elkaar in die periode niet hebben ontmoet, althans niet in verband met de relatie tussen eiseres en referent. Hoewel de families van eiseres en referent elkaar in Libanon in verband met de verloving op afstand alsnog hebben ontmoet, heeft eiseres referent in Libanon nooit bezocht. Verder heeft verweerder kunnen meewegen dat niet aannemelijk is dat er sprake is geweest van samenwoning nu referent dit in zijn gehoor heeft verklaard. Daarnaast heeft verweerder niet ten onrechte hetgeen eiseres heeft aangevoerd met betrekking tot de onmogelijkheid tot samenwoning onvoldoende kunnen achten. De rechtbank is van oordeel dat verweerder dit element van belang heeft mogen achten omdat samenwoning bij afwezigheid van een huwelijk er op zou kunnen wijzen dat er sprake is van een met het huwelijk gelijk te stellen relatie. Dat verweerder in de beoordeling niet zou mogen betrekken dat eiseres nooit heeft samengewoond kan dan ook niet slagen. De verwijzing naar de jurisprudentie hieromtrent door de gemachtigde is niet van toepassing op eiseres niet is gehuwd met referent.
5.3.
Van het horen in bezwaar mag slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht worden afgezien, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. De rechtbank is van oordeel, gelet op de inhoud van het bezwaarschrift bezien in samenhang met hetgeen eiseres heeft aangevoerd, dat verweerder zich niet ten onrecht op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar en dat daarom van het horen in de bezwaarfase kon worden afgezien.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter, in aanwezigheid van mr. D.D. van Loopik, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 augustus 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.