Overwegingen
1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de Chinese nationaliteit. Op 29 juni 2016 heeft hij een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Hij heeft aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd dat hij vanaf 2009 lid was van de Quannengshen geloofsgemeenschap (in het Engels bekend als
Church of the Almighty Goden
Eastern Lightning). In maart 2016 vernam eiser van zijn nicht dat dat hij gezocht werd door de politie vanwege zijn lidmaatschap. Eiser heeft om die reden ondergedoken gezeten en China verlaten met een vakantievisum voor Nederland.
2. Verweerder heeft bij het bestreden besluit de aanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, in samenhang gelezen met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder acht eisers verklaringen omtrent zijn identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig. Eisers gestelde problemen door zijn lidmaatschap van de Quannengshen worden niet geloofwaardig geacht. Nu eiser zich niet onverwijld heeft gemeld na het aflopen van zijn vakantievisum wordt zijn aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond en wordt wegens het gevaar op onderduiken hem een vertrektermijn onthouden.
3. Op wat eiser hiertegen heeft aangevoerd zal hieronder worden ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat eiser met een geldig visum Nederland is binnengereisd en zich eerst zeven dagen na afloop van de visumperiode heeft aangemeld en asiel heeft aangevraagd. In geschil is of eisers lidmaatschap van de Quannengshen geloofwaardig is, of zijn aanvraag terecht is afgewezen als kennelijk ongegrond en of verweerder hem terecht een vertrektermijn heeft onthouden.
Geloofwaardigheid lidmaatschap van de Quannengshen
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder aan eiser heeft kunnen tegenwerpen dat zijn verklaringen niet overeenstemmen met de gegevens uit het visumdossier. Eiser heeft in het kader van zijn asielaanvraag verklaard sinds begin 2016 voltijds voor de beweging actief geweest te zijn en voor die tijd als reparateur van elektrische fietsen. Uit het aanvraagformulier in het visumdossier en de bijlagen blijkt echter dat eiser ten tijde van de visumaanvraag op 15 april 2016 werkzaam was als medewerker verkoop bij
Huai An Wan Xing Real Estate Development, te Huai An City, Jiangsu en blijkt uit mutaties op de bankrekening van eiser over de periode van 2 september 2015 tot 21 maart 2016, dat hij ook regelmatig salaris ontving uit deze werkzaamheden. Ook komt de woonplaats niet overeen. Dat eiser geen weet had van deze stukken nu het visum door een tussenpersoon zou zijn aangevraagd, volgt de rechtbank niet. Eiser heeft immers het visum in persoon bij de ambassade aan moeten vragen onder overlegging van voornoemde stukken. Verweerder heeft niet ten onrechte bepaald dat de omstandigheid dat eisers verklaringen afwijken van de gegevens uit het visumdossier, afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas.
6. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder op goede gronden geen geloof heeft gehecht aan het gestelde lidmaatschap van eiser bij de Quannengshen. Het is zeer opmerkelijk dat eiser niets heeft verklaard over het kernelement van de beweging, te weten de reïncarnatie van god in de vrouw van de oprichter van de Quannengshen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eiser tijdens het nader gehoor ruimschoots de gelegenheid kreeg om te vertellen over de beweging en zijn motieven om zich hierbij aan te sluiten. Eiser heeft ter bestrijding van verweerders standpunt over de geloofwaardigheid van eisers relaas aangevoerd dat de door verweerder tegengeworpen gewelddadigheid van de beweging niet relevant is voor de beoordeling van de geloofwaardigheid van zijn lidmaatschap. Ook meent eiser dat de informatie hierover louter propaganda is van de Chinese autoriteiten. Verweerder heeft echter terecht opgemerkt dat één van eisers beweegredenen om zich aan te sluiten bij de Quannengshen nu juist was dat hij getuige was van geweld en zich hiertegen wilde afzetten. Verweerder heeft ter onderbouwing van zijn standpunt voorts verwezen naar internationale bronnen, buiten China gelegen, zodat van Chinese propaganda geen sprake kan zijn. Ook heeft verweerder niet ten onrechte van belang geacht dat eiser heeft verklaard dat hij al vanaf zijn tiende geïnteresseerd was in de beweging en vanaf zijn zeventiende (2009) daadwerkelijk lid was en ook regelmatig bijeenkomsten bezocht. Sinds begin 2016 zou eiser voltijds actief geweest zijn voor de beweging. Van een persoon die zo intensief betrokken was bij deze beweging mag worden verwacht dat hij daarover meer weet te vertellen. Verder ontbreken documenten die kunnen dienen als onderbouwing van zijn gestelde lidmaatschap. Eiser kan naar het oordeel van de rechtbank wel gevolgd worden in zijn stelling dat deze verboden beweging geen lidmaatschapskaarten uitgeeft. Het is echter niet aannemelijk dat eiser geen ander schriftelijk materiaal van de beweging tot zijn beschikking heeft gehad.
7. Ook acht de rechtbank van belang dat eiser zijn land van herkomst legaal is uitgereisd met zijn eigen paspoort en een geldig visum. Dit duidt niet op een situatie waarin eiser in de negatieve belangstelling staat van de Chinese autoriteiten vanwege zijn gestelde lidmaatschap bij de Quannengshen, een beweging die in China wordt aangeduid als ‘evil cult’. Uit het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken inzake China van december 2012 blijkt dat de leden van dergelijke groepen strafrechtelijk worden vervolgd. Dat eiser slechts gezocht wordt door de lokale autoriteiten of dat de verschillende overheden langs elkaar heen werken, heeft eiser niet nader onderbouwd en volgt de rechtbank niet.
8. De rechtbank concludeert dat verweerder niet ten onrechte het lidmaatschap van de Quannengshen en de daarmee samenhangende problemen ongeloofwaardig heeft geacht.
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in redelijkheid kunnen bepalen dat sprake is van omstandigheden als bedoeld in artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vw. Niet in geschil is dat eiser zich niet onverwijld heeft gemeld om asiel aan te vragen nadat hij op 10 mei 2016 Nederland is ingereisd met zijn toeristenvisum. Dat eiser niet wist van de mogelijkheid om asiel aan te vragen, wordt door de rechtbank niet gevolgd. Eiser is immers met twee andere geloofsgenoten naar Nederland gereisd van wie een reisgenoot wel binnen de visumtermijn asiel heeft aangevraagd. Van een persoon die stelt China te hebben moeten ontvluchten en om asielrechtelijke bescherming vraagt omdat hij problemen vreest bij terugkeer mag bovendien verwacht worden dat hij zich zo spoedig mogelijk meldt bij de daartoe bevoegde autoriteiten.
10. Nu de aanvraag van eiser terecht is afgewezen als kennelijk ongegrond heeft verweerder mogen bepalen dat eiser Nederland onmiddellijk dient te verlaten op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.