ECLI:NL:RBDHA:2017:897

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 januari 2017
Publicatiedatum
2 februari 2017
Zaaknummer
AWB 17/1134
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in verband met feitelijke uitzetting naar Servië

Op 16 januari 2017 heeft verzoeker, een Servische nationaliteit bezittende man, bezwaar gemaakt tegen zijn voorgenomen feitelijke uitzetting naar Belgrado, Servië, die gepland stond voor 19 januari 2017. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, zodat hij niet uitgezet kan worden totdat er een beslissing op zijn bezwaar is genomen. De voorzieningenrechter heeft op 18 januari 2017 uitspraak gedaan zonder zitting, gelet op de spoedeisendheid van de zaak.

De voorzieningenrechter overweegt dat verzoeker in beginsel bereid is om vrijwillig terug te keren naar Servië, maar dat hij zonder identiteitsdocumenten moeite zal hebben om een bestaan op te bouwen. Verzoeker heeft ook gezondheidsproblemen, waaronder een rughernia, en stelt dat zijn uitzetting in strijd is met artikel 24 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie, omdat hij geen gelegenheid heeft om afscheid te nemen van zijn kinderen.

De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder, heeft echter gesteld dat verzoeker kan worden uitgezet en dat er geen nieuwe feiten zijn die een bezwaar tegen de uitzetting rechtvaardigen. Verweerder heeft ook aangegeven dat verzoeker geen aanvraag heeft gedaan op grond van de Vreemdelingenwet en dat hij geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft. De voorzieningenrechter concludeert dat verzoeker zijn medische problemen niet heeft onderbouwd en dat er geen reden is om aan te nemen dat zijn uitzetting in strijd is met het gezinsleven.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek van verzoeker afgewezen, omdat het bezwaar tegen de voorgenomen uitzetting geen redelijke kans van slagen heeft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, voorzieningenrechter, op 18 januari 2017.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 17/1134
V-nummer: [nummer]
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter voor vreemdelingenzaken van 18 januari 2017 in de zaak tussen

[eiser], eiser,

gemachtigde: P.H. Hillen,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde: mr. J.E.J. ten Berg.

Procesverloop

Verzoeker, die de Servische nationaliteit bezit, heeft op 16 januari 2017 bezwaar gemaakt tegen zijn voorgenomen feitelijke uitzetting op 19 januari 2017 om 10:00 uur naar Belgrado, Servië.
Verzoeker heeft de voorzieningenrechter op 16 januari 2017 verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Hij heeft verzocht verweerder te verbieden hem uit te zetten totdat verweerder op het bezwaar heeft beslist.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter doet, gelet op de spoedeisendheid, op grond van artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Verzoeker is in beginsel bereid vrijwillig terug te keren naar Servië. Hij heeft aangevoerd dat hij zonder identiteitsdocumenten evenwel slechts moeizaam een bestaan kan opbouwen in Servië. Hij verzoekt dan ook in aanmerking te komen voor een financiële tegemoetkoming ter overbrugging van de eerste periode in Servië. Verder lijdt hij aan een rughernia en heeft hij ernstige gezondheidsproblemen. Verzoekers uitzetting is voorts in strijd met artikel 24 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie
(Handvest) omdat verzoeker geen gelegenheid heeft afscheid te nemen van zijn kinderen.
3. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat verzoeker kan worden uitgezet. Verweerder is van mening dat bezwaar tegen feitelijke uitzetting slechts mogelijk is als nova aangevoerd zijn of als gesteld wordt dat verweerder niet op juiste wijze gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om verzoeker uit te zetten. Verweerder is van mening dat dit laatste niet is aangevoerd. Evenmin is er sprake van nova. Verweerder verwijst in dit verband naar gerechtelijke uitspraken betreffende verzoeker uit 2014 en 2010, op grond waarvan vaststaat dat verzoeker in zeer beperkte mate invulling heeft gegeven aan het gezinsleven alsook dat verzoeker ongewenst is verklaard. Verweerder stelt verder dat niet is gebleken dat verzoeker onder behandeling staat voor zijn gezondheidsproblemen, er is slechts sprake van een toekomstige afspraak in een ziekenhuis. Evenmin is onderbouwd dat verzoeker niet zou kunnen reizen. Daarnaast heeft verzoeker geen aanvraag op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) gedaan. Verder rust er geen verplichting op de Nederlandse staat om eiser een financiële tegemoetkoming te verlenen, hij krijgt € 50,- als tegemoetkoming. Bovendien heeft verzoeker nog een eigen vermogen van € 500,-. Subsidiair wijst verweerder erop dat Servië als veilig land van herkomst is aangemerkt.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
4. Niet in geschil is dat verzoeker geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft. Evenmin is in geschil dat verzoeker bij beschikking van 2 maart 2006 tot ongewenst vreemdeling is verklaard en dat dit besluit in rechte vaststaat.
5. De voorzieningenrechter overweegt verder dat uit het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van een verbalisant van de Koninklijke Marechaussee (KMar) van 5 januari 2017 blijkt dat de Servische autoriteiten de Servische nationaliteit van verzoeker hebben bevestigd en dat een laissez passer (LP) zal worden afgegeven zodra de vluchtgegevens bekend zijn. Het LP is inmiddels afgegeven. Nu de Servische nationaliteit van verzoeker vast staat, ligt het op de weg van eiser identiteitsdocumenten aan te vragen. Aangezien de Servische autoriteiten verzoekers nationaliteit bevestigd hebben komt het de voorzieningenrechter weinig aannemelijk voor dat deze aanvraag op onoverkomelijke problemen zal stuiten.
6. Verzoeker heeft aangevoerd ernstige gezondheidsproblemen te hebben en te lijden aan een hernia. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker zijn medische problemen op geen enkele wijze heeft onderbouwd. Niet gebleken is dat hij onder behandeling staat. Evenmin heeft verzoeker een aanvraag op grond van artikel 64 van de Vw ingediend. Verweerder heeft dan ook kunnen afzien van een fit-to-fly-keuring.
7. Ten slotte heeft verzoeker aangevoerd dat zijn uitzetting in strijd zou zijn met artikel 24 van het Handvest. De voorzieningenrechter overweegt dat uit onder meer de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 20 oktober 2010 (ECLI:NL:RBSGR:2010:30594), alsook het voornoemde proces-verbaal van de KMar blijkt dat het gezinsleven is aangevangen in de periode dat verzoeker reeds tot ongewenst vreemdeling was verklaard. Voor zover gezinsleven al aangenomen kan worden, heeft verzoeker slechts in geringe mate daaraan invulling gegeven. Verzoeker woont gescheiden van zijn partner en hun kinderen. Niet is gebleken van een omgangsregeling, noch is sprake van een financiële bijdrage van verzoeker voor de opvoeding van de kinderen. Tijdens het vertrekgesprek dat op 18 oktober 2016 is gevoerd met de moeder van de kinderen heeft zij verklaard dat zij en de kinderen verzoeker niet naar Servië willen volgen. Er is geen sprake van inmenging in het gezinsleven tussen verzoeker en zijn kinderen.
8. Gelet op het vorenstaande heeft het bezwaar van verzoeker tegen de voorgenomen uitzetting geen redelijke kans van slagen. Ook overigens ziet de voorzieningenrechter geen reden voor toewijzing van het ingediende verzoek.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.Ch. Grazell, griffier, op 18 januari 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden aan partijen op: