In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 1 augustus 2017 uitspraak gedaan in een kort geding dat betrekking heeft op de omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige zoon, [minderjarige 1]. De vader heeft een vordering ingediend om een onbegeleide omgangsregeling te laten vaststellen, terwijl de moeder zich verzet tegen deze vordering. De ouders hebben een complexe relatie en de moeder is sinds 2015 alleen belast met het gezag over [minderjarige 1], die onder toezicht staat van Jeugdbescherming West. Ondanks een door de hulpverlening opgesteld stappenplan is er geen vooruitgang geboekt in de omgangsregeling. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er nader onderzoek nodig is om de situatie van [minderjarige 1] te beoordelen, en dat een bodemprocedure de aangewezen weg is om de omgangsregeling te wijzigen. De vordering van de vader is afgewezen, en iedere partij is veroordeeld in de eigen proceskosten.