ECLI:NL:RBDHA:2017:8846
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van verblijfsvergunning aanvragen door moeder en zoon uit Georgië op basis van artikel 8 EVRM
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 4 augustus 2017 uitspraak gedaan in een beroep en verzoeken om voorlopige voorzieningen van een moeder en haar zoon uit Georgië. De aanvragen voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, met als doel 'familieleven' op grond van artikel 8 van het EVRM, zijn door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie afgewezen. De verzoekers hebben op 10 november 2016 een voorlopige voorziening aangevraagd, nadat hun aanvragen op 14 oktober 2016 waren afgewezen. De staatssecretaris verklaarde de bezwaren van verzoekers ongegrond in een besluit van 19 januari 2017. De voorzieningenrechter heeft op 16 juni 2017 de zitting gehouden, waarbij verzoekers en verweerder zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekers niet beschikken over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en dat er geen gronden zijn voor vrijstelling van het mvv-vereiste. Verzoekers hebben aangevoerd dat er sprake is van een duurzame relatie tussen verzoeker en referent, en dat zij bereid zijn een DNA-test te ondergaan om hun biologische band aan te tonen. De voorzieningenrechter oordeelt echter dat het aan verzoekers is om hun aanvraag te onderbouwen en dat verweerder niet gehouden was een DNA-test aan te bieden, aangezien er geen bewijsnood was.
De voorzieningenrechter heeft verder overwogen dat de staatssecretaris in redelijkheid heeft kunnen stellen dat verzoekers hun gezinsleven in Georgië kunnen uitoefenen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er geen objectieve belemmeringen zijn voor verzoekers om naar Georgië terug te keren, en dat de belangenafweging in het voordeel van de staatssecretaris uitvalt. Het beroep van verzoekers is ongegrond verklaard en de verzoeken om voorlopige voorzieningen zijn afgewezen. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 4 augustus 2017.