ECLI:NL:RBDHA:2017:8842

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 augustus 2017
Publicatiedatum
4 augustus 2017
Zaaknummer
AWB 16/28388
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor moeder en kinderen op basis van tegenstrijdige verklaringen

Op 4 augustus 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een moeder en haar twee minderjarige kinderen, die een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) hadden ingediend. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, omdat er volgens de staatssecretaris onvoldoende bewijs was van een duurzame en exclusieve relatie tussen de moeder en haar partner, die de Nederlandse nationaliteit bezit. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de moeder en de partner tijdens hun gehoren op essentiële punten tegenstrijdig waren, wat de staatssecretaris in zijn besluit heeft kunnen meenemen. De rechtbank vond dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat er geen sprake was van een deugdelijk bewezen relatie, en dat de afwijzing van de mvv-aanvraag geen schending opleverde van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

Eisers, de moeder en haar kinderen, waren het niet eens met de beslissing en stelden dat de staatssecretaris te veel gewicht had toegekend aan enkele niet-gelijkluidende verklaringen. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris voldoende gemotiveerd had dat er geen duurzame en exclusieve relatie was aangetoond. De rechtbank wees ook de argumenten van eisers over cognitieve problemen van de moeder af, omdat deze niet tijdig waren ingebracht en de medische verklaring niet overtuigend was.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is een rechtsmiddel beschikbaar voor hoger beroep binnen vier weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/28388

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 augustus 2017 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres, V-nummer [vreemdelingennummer 1]

en haar minderjarige kinderen,
[eiser 1], V-nummer [vreemdelingennummer 2] , en
[eiser 2], V-nummer [vreemdelingennummer 3] ,
gezamenlijk te noemen eisers
(gemachtigde: mr. J. Hemelaar),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.A. Wieman).

Procesverloop

Bij besluit van 1 juni 2016 heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van de procedure Toegang en Verblijf (TEV) afgewezen. Bij separaat besluit van gelijke datum heeft verweerder ook de aanvragen van de minderjarige kinderen van eiseres tot het verlenen van een mvv in het kader van de procedure TEV afgewezen.
Bij besluit van 10 november 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaarschriften van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juni 2017. Eisers en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Tevens verschenen is [persoon] , referent.

Overwegingen

1. Eiseres en haar kinderen stellen dat zij zijn geboren op respectievelijk [geboortedatum 1] 1985, [geboortedatum 2] 2008 en [geboortedatum 3] 2014 en dat zij de Ghanese nationaliteit bezitten. Eisers verzoeken verblijf bij de partner van eiseres, referent, die de Nederlandse nationaliteit bezit. Op 9 februari 2016 heeft referent ten behoeve van eisers aanvragen ingediend tot afgifte van een mvv in het kader van de procedure TEV onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid’. Eiseres en referent zijn op 1 november 2016, in de bezwaarfase, simultaan gehoord, eiseres in Ghana, referent in Nederland.
2. Verweerder heeft de aanvragen afgewezen omdat volgens verweerder onvoldoende is aangetoond dat tussen eiseres en referent sprake is van een duurzame en exclusieve relatie. Verweerder overweegt daartoe dat eiseres en referent tijdens hun gehoren op essentiële punten tegenstrijdig over hun relatie hebben verklaard en dat ook uit de door hen overgelegde stukken niet blijkt van een duurzame en exclusieve relatie. Verweerder heeft voorts geen reden gezien om met toepassing van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in weerwil van het geldende beleid, de aanvragen alsnog in te willigen. Verder overweegt verweerder dat de weigering om aan eisers een mvv te verlenen geen schending oplevert van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
3. Eisers kunnen zich met het bestreden besluit niet verenigen. Volgens eisers zijn de verklaringen die eiseres en referent tijdens hun gehoren hebben afgelegd over hun relatie op veel punten wel gelijkluidend en is door verweerder ten onrechte teveel gewicht toegekend aan enkele niet-gelijkluidende verklaringen. Gelet hierop is het bestreden besluit volgens eisers onvoldoende gemotiveerd. Eisers stellen verder dat de oprechtheid van de relatie tussen eiseres en referent wel met door hen overgelegde stukken is aangetoond en dat verweerder aan deze stukken ten onrechte geen waarde hecht. Volgens eisers resulteert het bestreden besluit voorts wel degelijk in een inbreuk op artikel 8 EVRM.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1.
Eiseres en referent hebben -samengevat weergegeven- verklaard dat zij elkaar in augustus 2012 hebben ontmoet, dat het contact in juni 2014, na een lange periode zonder contact, weer is hersteld, dat zij in mei/juni 2015 gedurende drie weken in Ghana samen zijn geweest en dat zij sindsdien een paar keer per week contact hebben.
4.2.
Hoewel eiseres en referent tijdens hun gehoren op meerdere punten wel eensluidend hebben verklaard heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht overwogen dat eiseres en referent op essentiële punten tegenstrijdig over hun relatie hebben verklaard. Zo heeft eiseres verklaard dat zij en referent elkaar in 2012 slechts tweemaal hebben gezien, op een feestje in augustus en de dag erna, en dat zij vervolgens tot juni 2014, toen referent haar weer belde, niets meer van hem heeft gehoord, terwijl referent heeft verklaard dat hij en eiseres elkaar vanaf het feestje op 15 augustus 2012 tot zijn terugkeer naar Nederland op 5 september 2012 elke dag hebben gezien en dat hij vervolgens nog tot kerst 2012, toen hij zijn telefoon kwijtraakte, drie keer per week met haar heeft gebeld. Verder heeft eiseres verklaard dat referent tijdens zijn verblijf in Ghana van drie weken in 2015 in het huis van een vriend heeft verbleven en dat zij hem daar elke nacht en soms ook overdag heeft bezocht, terwijl referent heeft verklaard dat hij deze drie weken bij eiseres en haar kinderen thuis heeft doorgebracht.
4.3.
Nu eiseres en referent ten aanzien van de enige twee periodes waarin zij daadwerkelijk samen zouden zijn geweest dusdanig tegenstrijdig hebben verklaard, heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt mogen stellen dat tussen hen geen sprake is van een deugdelijk bewezen relatie.
4.4.
De verklaring in beroep dat de tegenstrijdigheden te wijten zijn aan het feit dat eiseres een cognitieve stoornis heeft, heeft verweerder als onvoldoende mogen aanmerken. Eiseres had dit immers al tijdens het gehoor van 1 november 2016 naar voren kunnen en moeten brengen. Daarbij blijkt uit het verslag van gehoor zelf niet dat eiseres op dat moment last had van cognitieve problemen.
4.5.
Verweerder heeft voorbij mogen gaan aan de ter onderbouwing van de gestelde cognitieve problemen overgelegde medische verklaring van 7 januari 2017. De verklaring is immers kennelijk op verzoek opgesteld. Daarbij ontbreekt een daadwerkelijke diagnose, terwijl in de verklaring staat dat eiseres enkele maanden tevoren is gediagnosticeerd met een angstneurose. De verklaring is verder afkomstig van een militair ziekenhuis in Accra, gelegen op ongeveer 250 kilometer van Kumasi, de woonplaats van eiseres. Verweerder heeft ter zitting niet ten onrechte opgemerkt dat niet valt in te zien waarom eiseres in verband met haar gestelde cognitieve problemen naar een dusdanig verafgelegen militair ziekenhuis is gegaan.
4.6.
Ook aan de overige door eiseres en referent ingediende stukken heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank voorbij mogen gaan. De overgelegde foto’s tonen niet meer dan een momentopname. De schriftelijke verklaring van 20 juli 2016 met affidavit, waarin eiseres onder meer stelt dat referent haar verloofde is en dat zij de rest van haar leven met hem wil doorbrengen, is voorts geen objectief te verifiëren document. De verbruiksspecificaties en facturen van KPN, de bewijzen van geldovermaking en de afschriften van de communicatie tussen eiseres en referent via een online berichtendienst beslaan voorts slechts de maanden juni tot en met augustus 2016. Daarbij blijkt uit deze stukken niet meer dan dat gedurende deze periode eiseres en referent hebben gebeld en referent geld naar eiseres heeft overgemaakt. Dat tussen hen van een duurzame en exclusieve relatie sprake is, is met voornoemde stukken niet aangetoond.
4.7.
Het beroep van eisers op artikel 8 EVRM slaagt niet. Verweerder overweegt terecht dat, nu tussen eiseres en referent geen sprake is van een duurzame en exclusieve relatie, evenmin sprake is van familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter, in aanwezigheid van mr. D.D. van Loopik, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 augustus 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.