Op 3 augustus 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarbij het beroep van betrokkene tegen een beslissing van de officier van justitie werd behandeld. Betrokkene werd verweten op 28 juli 2016 met zijn voertuig op een gehandicaptenparkeerplaats te hebben geparkeerd zonder geldige gehandicaptenparkeerkaart. De gemachtigde van betrokkene voerde aan dat de bevoegdheid van de verbalisant om het proces-verbaal op te maken niet vaststond, omdat er geen schriftelijk mandaatbesluit was overgelegd. De kantonrechter oordeelde dat de officier van justitie de hoorplicht had geschonden, maar dat dit niet tot vernietiging van de beschikking leidde, omdat niet was aangetoond dat betrokkene hierdoor in zijn belangen was geschaad. De kantonrechter vernietigde de beslissing van de officier van justitie, maar verklaarde het beroep ongegrond. De kantonrechter oordeelde dat de verbalisant op de juiste wijze was beëdigd en bevoegd was om de sanctie op te leggen. De proceskostenvergoeding van € 495,- werd toegekend aan de gemachtigde van betrokkene, omdat de beslissing van de officier van justitie was vernietigd, maar de inleidende beschikking in stand bleef. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een goede mandatering en de rol van de officier van justitie in het proces.