ECLI:NL:RBDHA:2017:8821

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 augustus 2017
Publicatiedatum
3 augustus 2017
Zaaknummer
5938949
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid en mandatering van buitengewoon opsporingsambtenaren in het kader van WAHV sancties

Op 3 augustus 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarbij het beroep van betrokkene tegen een beslissing van de officier van justitie werd behandeld. Betrokkene werd verweten op 28 juli 2016 met zijn voertuig op een gehandicaptenparkeerplaats te hebben geparkeerd zonder geldige gehandicaptenparkeerkaart. De gemachtigde van betrokkene voerde aan dat de bevoegdheid van de verbalisant om het proces-verbaal op te maken niet vaststond, omdat er geen schriftelijk mandaatbesluit was overgelegd. De kantonrechter oordeelde dat de officier van justitie de hoorplicht had geschonden, maar dat dit niet tot vernietiging van de beschikking leidde, omdat niet was aangetoond dat betrokkene hierdoor in zijn belangen was geschaad. De kantonrechter vernietigde de beslissing van de officier van justitie, maar verklaarde het beroep ongegrond. De kantonrechter oordeelde dat de verbalisant op de juiste wijze was beëdigd en bevoegd was om de sanctie op te leggen. De proceskostenvergoeding van € 495,- werd toegekend aan de gemachtigde van betrokkene, omdat de beslissing van de officier van justitie was vernietigd, maar de inleidende beschikking in stand bleef. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een goede mandatering en de rol van de officier van justitie in het proces.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Zittingsplaats ’s-Gravenhage
CJIB-nummer: [CJIB-nummer]
Registratienummer kanton: 5938949 MB VERZ 17-1421
PROCES-VERBAALvan de in het openbaar gehouden zitting van 28 juni 2017, tevens houdende
BESLISSINGop het beroep
.
Door mr. C.M. Derijks, kantonrechter, bijgestaan door mr. A.J.J. Noordhoek als griffier, is overgegaan tot de mondelinge behandeling van het beroep dat is ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie met bovengenoemd CJIB-nummer.
Het beroepschrift is ingediend door:

[betrokkene]

wonende te: [woonplaats]
[adres] , nader ook te noemen: betrokkene.
Gemachtigde: N.G.A. Voorbach
Namens de officier van justitie is verschenen, mr. P. Goossens.
De gemachtigde van betrokkene is ter zitting verschenen.
Aan betrokkene wordt het verwijt gemaakt dat op 28 juli 2016 met het voertuig met het kenteken [kenteken] op het Deltaplein te ’s-Gravenhage is geparkeerd op een gehandicaptenparkeerplaats zonder duidelijk zichtbare geldige gehandicaptenparkeerkaart, terwijl betrokkene toen de kentekenhouder van dit voertuig was.
Namens betrokkene is er aangevoerd dat:
  • De officier van justitie de hoorplicht heeft geschonden;
  • De ambtenaar die de beschikking heeft opgelegd onbevoegd was;
  • Betrokkene onterecht niet staande is gehouden;
  • Betrokkene slechts 15 minuten geparkeerd stond en er daarom gematigd moet worden;
  • De officier van justitie de informatieplicht heeft geschonden;
  • Er geen aankondiging van de beschikking op dat auto is achtergelaten.
Ter zitting heeft de gemachtigde van betrokkene medegedeeld de gronden van het beroep te handhaven en er nog aan toegevoegd dat de gemeente Den Haag op verzoek van de gemachtigde hem een akte en proces-verbaal van beëdiging heeft opgestuurd. De gemachtigde wijst de kantonrechter in dat kader op het arrest van 6 maart 2017 met kenmerk 2017:1843. In die zaak had een functionaris namens de staatssecretaris getekend. Die bevoegdheid bleek echter niet uit het dossier. In het onderhavige geval is de verbalisant beëdigd namens het College van Procereurs-Generaal. Die hebben een mandaat aan de korpschef gegeven. Die op zijn beurt een mandaat aan de Chef BOA heeft gegeven. Die heeft tenslotte een mandaat aan [B] gegeven. De vraag is of [B] wel bevoegd was om de verbalisant te beëdigen. Een mandaat besluit van al deze mandaten moet naar de mening van de gemachtigde aanwezig zijn. Daarbij is er nog een reden om aan de bevoegdheid te twijfelen. Gezien artikel 1 Wahv is de staatsecretaris bevoegd om een proces-verbaal van beëdiging op te maken en niet het College van Procereurs-Generaal.
Tevens moet de beslissing van de officier van justitie vernietigd worden nu de hoorplicht is geschonden.
De vertegenwoordiger van de officier van justitie heeft als reactie naar voren gebracht dat de beslissing van de officier van justitie inderdaad vernietigd moet worden. Het CVOM verzet zich in dat kader ook niet tegen een proceskostenvergoeding. Ter zitting heeft de gemachtigde een nieuwe grond naar voren gebracht over de mandaten. Het door gemachtigde genoemde arrest kent de vertegenwoordiger van de officier van justitie niet. Hij verzoekt dan ook om de zaak aan te houden zodat zij dit arrest kan raadplegen en onderzoek kan doen naar de bevoegdheid van de verbalisant.
De kantonrechter heeft hierop besloten dat de zaak zal worden aangehouden. De vertegenwoordiger van de officier van justitie en de gemachtigde zullen beiden in de gelegenheid gesteld worden om nog schriftelijk te reageren. Proceseconomisch is het beroep verder wel inhoudelijk besproken.
Op 5 juli 2017 heeft de vertegenwoordiger van de officier van justitie schriftelijk opgereageerd.
Op 11 juli 2017 heeft de gemachtigde daar nog schriftelijk op mogen reageren.
De kantonrechter heeft vervolgens op grond van de navolgende overwegingen een beslissing genomen, welke beslissing is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 augustus 2017.
Het beroep is tijdig ingediend en er is zekerheid gesteld voor de betaling van de sanctie dus het beroep is ontvankelijk.
Ten aanzien van het verweer van betrokkene dat de officier van justitie de hoorplicht heeft geschonden is de kantonrechter van oordeel dat de officier van justitie niet aan het verzoek van betrokkene om te worden gehoord voorbij had mogen gaan. Echter is niet aannemelijk geworden dat betrokkene hierdoor in zijn belangen is geschaad, zodat schending van de hoorplicht in dit geval niet tot vernietiging van de opgelegde beschikking dient te leiden. Derhalve zal enkel de beslissing van de officier van justitie worden vernietigd en zal de kantonrechter over gaan tot de behandeling van het verweer van betrokkene tegen de initiële beschikking.
Ingevolge artikel 5 van de WAHV wordt de sanctie opgelegd aan de kentekenhouder indien is vastgesteld dat de gedraging heeft plaatsgevonden met een motorvoertuig waarvoor een kenteken is opgegeven en niet aanstonds is vastgesteld wie de bestuurder is. Dit artikel dient zo te worden uitgelegd dat een verbalisant niet tot oplegging van een sanctie op kenteken dient over te gaan, indien de bestuurder van het voertuig redelijkerwijs kan worden staande gehouden. Daarnaast is het wenselijk dat een verbalisant bij het constateren van een overtreding de betrokkene staande houdt, aangezien betrokkene direct hierop kan reageren. In het onderhavige geval is echter uit het proces-verbaal gebleken dat er voor de verbalisant geen reële mogelijkheid bestond om betrokkene ter plaatse staande te houden.
Ten aanzien van de bevoegdheid van de verbalisant overweegt de kantonrechter dat het boa-bestel het kader vormt waarbinnen de professionalisering van de boa plaatsvindt. Deze Beleidsregels Buitengewoon Opsporingsambtenaar maken onderdeel uit van dit boa-bestel en treden in werking per 1 juli 2015. Op deze datum vervallen de Circulaire Buitengewoon Opsporingsambtenaar (Stcrt. 2011, 929, laatstelijk gewijzigd bij Stcrt. 2014, 36844) en de Circulaire Bekwaamheid Buitengewoon Opsporingsambtenaar (Stcrt. 2012, 26957, laatstelijk gewijzigd bij Stcrt. 2013, 35671). Deze Beleidsregels Buitengewoon Opsporingsambtenaar vormen een samenvoeging van voornoemde Circulaires, wat de hanteerbaarheid en leesbaarheid ten goede komt. Tevens is van de gelegenheid gebruikt gemaakt om de inhoud van voornoemde Circulaires waar mogelijk te actualiseren.
De Minister van Veiligheid en Justitie verleent een titel van opsporingsbevoegdheid als bedoeld in hoofdstuk 2 van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar (hierna: BBO) indien de noodzaak voor (extra) opsporingsbevoegdheid is aangetoond en de betreffende persoon heeft voldaan aan de betrouwbaarheidseis en bekwaamheidseis. Deze toekenning geschiedt formeel tijdens de beëdiging van een persoon als boa door of namens de Minister van Veiligheid en Justitie. Een titel van opsporingsbevoegdheid kan ook afgeleid worden ex artikel 142, eerste lid, onderdeel c, van het Wetboek van Strafvordering.
Anders dan gemachtigde heeft betoogd is in het onderhavige geval wel duidelijk door wie de verbalisant is beëdigd. Op het proces-verbaal is immers te zien dat het gaat om [B] , [functie] . Op het moment dat er twijfel is over wie de beëdiging heeft uitgevoerd kan het CVOM deze twijfel wegnemen door bijvoorbeeld een mandaat besluit te overleggen. Anders dan de gemachtigde meent volgt uit het voornoemde arrest niet dat er altijd een mandaatbesluit overgelegd moet worden, ook niet als de gemandateerde niet werkzaam is onder de verantwoordelijkheid van de mandaatgever.
Voor zover de gemachtigde de verplichting om een mandaatbesluit over te leggen stoelt op artikel 10:5 van de Awb overweegt de kantonrechter dat lid twee regelt dat er een schriftelijk mandaat wordt gegeven als de gemandateerde niet werkzaam is onder de verantwoordelijkheid van de mandaatgever. De gemachtigde heeft aangevoerd dat [B] werkzaam is als [functie] en dus niet werkzaam is onder de verantwoordelijkheid van de mandaatgever, te weten het College van van Procereurs-Generaal. De kantonrechter stelt vast dat het proces-verbaal van beëdiging is getekend met de volgende woorden:
“Aldus naar waarheid opgemaakt, d.d. 21 september 2015
Namens het College van Procureurs-Generaal, de korpschef van de eenheid Den Haag
voor deze,
Coördinator Boa’s eenheid Den Haag/Direct toezichthouder
[B]
[functie] ”
Hieruit maakt de kantonrechter niet op dat [B] werkzaam is voor de gemeente Den Haag. Nu een van de uitzonderingen uit de artikelen 10:3 en 10:5 Awb zich niet voordoen is het niet vereist dat voor bepaalde geval een schriftelijk mandaat wordt opgesteld. Tenslotte heeft gemachtigde betoogd dat het aannemelijk is dat [B] frequent boa’s beëdigt en er dus een algemeen mandaat is waarvoor een schriftelijk mandaatbesluit moet worden afgegeven. Deze stelling is slechts een veronderstelling die niet met stukken is onderbouwd, zodat de kantonrechter aan die stelling voorbij gaat.
Nu een schriftelijk mandaatbesluit niet vereist is in het onderhavige geval, is de kantonrechter van oordeel dat de betreffende boa op de juiste wijze beëdigd is en dus bevoegd was om de inleidende administratieve sanctie op te leggen.
In het dossier bevindt zich een ambtsedige verklaring van de verbalisant waaruit blijkt dat de auto van betrokkene een 10 minuten is geobserveerd en dat gedurende die tijd rond het voertuig geen activiteit is waargenomen.
Parkeren is volgens artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990): “het laten stilstaan van een voertuig anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uit laten stappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen.”
Onder het begrip "onmiddellijk laden en/of lossen" moet worden verstaan: het onmiddellijk nadat het voertuig tot stilstand is gebracht bij voortduring in- en uitladen van goederen van enige omvang of enig gewicht gedurende de tijd die daarvoor nodig is.
Dit betekent dat het laden en/of lossen waarneembaar moet zijn en wel in die zin dat degene die de auto observeert, voortdurend iemand met goederen van enige omvang of gewicht heen en weer ziet lopen. Daarbij geldt dat de goederen na het uitladen achter de deur moeten worden gezet van het pand waarvoor ze bestemd zijn.
Vervolgens dient de auto op een plaats te worden geparkeerd waar dit is toegestaan. Het opbergen van de goederen of het afwikkelen van eventuele formaliteiten (tekenen van bonnen etc. in geval van beroepsmatig laden en/of lossen) dient pas daarna afgewikkeld te worden. Uitzonderingen hierop zijn denkbaar, maar daarvoor is het op zijn minst noodzakelijk dat concrete feiten of omstandigheden zijn aangevoerd waarom niet gehandeld had kunnen worden zoals hiervoor is beschreven.
Naar het oordeel van de kantonrechter is niet aannemelijk geworden dat zich zulke uitzonderingen hebben voorgedaan en is voldoende komen vast te staan dat de gedraging is verricht. Betrokkene heeft daarbij zelf aangegeven dat er ongeveer 15 minuten geparkeerd is. De door betrokkene aangevoerde omstandigheden, waaronder de gedraging plaatsvond, acht de kantonrechter, niet van dien aard dat tot matiging van de opgelegde administratieve sanctie zou dienen te worden overgegaan.
Het voorgaande leidt ertoe dat het beroep voor het overige ongegrond zal worden verklaard. Nu de beslissing van de officier van justitie is vernietigd, is op grond van artikel 13a van de WAHV plaats voor de door betrokkene verzochte proceskostenvergoeding. De inleidende beschikking is echter in stand gebleven, zodat slechts een vergoeding zal worden toegekend voor het indienen van het beroepschrift bij de kantonrechter en het bijwonen van de zitting. Omdat gemachtigde pas ter zitting naar voren heeft gebracht dat de verbalisant niet bevoegd zou zijn en dit een nieuwe grond was die aan beide zijden een schriftelijke reactie behoefte ziet de kantonrechter stukken niet als re- en dupliek. De gemachtigde had de extra schriftelijke ronde immer kunnen voorkomen door deze grond voor de zitting kenbaar te maken. Er zal voor dit stuk dan ook geen punt worden toegekend. Dit resulteert in een toekenning van 2 punten. Het gewicht van de zaak wordt gewaardeerd op zeer licht. Dit resulteert in de wegingsfactor 0,5. Het bedrag dat zal worden toegekend komt dan uit op € 495,-.

De kantonrechter beslist als volgt:

Vernietigt de beslissing waarvan beroep.
Verklaart het beroep ongegrond.
Veroordeelt de officier van justitie tot het vergoeden van de proceskosten, ter hoogte van € 495,-, aan gemachtigde van betrokkene.
Waarvan proces-verbaal,
de griffier, de kantonrechter,
Bent u het met de beslissing op uw beroep niet eens, dan kunt u binnen 6 weken na toezending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het
gerechtshof Arnhem- Leeuwarden, doch alleen indien:
a de bij deze beslissing opgelegde sanctie meer dan € 70,-- bedraagt of
b het beroep niet ontvankelijk is verklaard omdat de zekerheid niet (tijdig) is gesteld.
Het beroepschrift moet worden ingediend bij de rechtbank Den Haag, Team Kanton –
Den Haag en dient door degene die het beroep heeft ingesteld of door zijn gemachtigde te zijn ondertekend.