ECLI:NL:RBDHA:2017:8788

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juli 2017
Publicatiedatum
3 augustus 2017
Zaaknummer
NL17.4707
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid België en humanitaire clausule

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 juli 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een asielzoeker, zijn aanvraag niet in behandeling genomen zag door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Dit besluit was gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, waarbij verweerder stelde dat België verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser op grond van de Dublinverordening. Eiser had eerder een asielprocedure in België doorlopen en had sindsdien het grondgebied van de lidstaten niet verlaten. De rechtbank overwoog dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing was, wat betekent dat verweerder er in beginsel vanuit mocht gaan dat België zijn verdragsverplichtingen nakomt. Eiser was niet in staat om aannemelijk te maken dat België niet aan deze verplichtingen voldeed, ondanks zijn claims over systeemfouten in de asielprocedure en opvangvoorzieningen in België.

De rechtbank behandelde ook het beroep van eiser op artikel 8 van het EVRM, dat werd gezien als een beroep op de humanitaire clausule van artikel 17 van de Dublinverordening. De rechtbank oordeelde dat verweerder geen aanleiding had hoeven zien om deze clausule toe te passen, gezien de omstandigheden van de zaak en de relatie van eiser met een Nederlandse vrouw. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.4707
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juli 2017 in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. M.H. Steenbergen),
en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. drs. S.F.E. Verdonck).

Procesverloop

Bij besluit van 10 juli 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers asielaanvraag niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL17.4708, plaatsgevonden op 20 juli 2017. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. De rechtbank doet na afloop van de zitting direct mondeling uitspraak. De rechtbank overweegt als volgt.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser niet in behandeling genomen omdat België op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Verordening 604/2013/EU (Dublinverordening) verantwoordelijk wordt geacht voor de behandeling van zijn aanvraag.
3. Niet in geschil is dat België verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers asielaanvraag nu eiser eerder de asielprocedure in België heeft doorlopen en hij sindsdien het grondgebied van de lidstaten niet heeft verlaten. In geschil is of verweerder op grond van artikel 17 van de Dublinverordening de asielaanvraag van eiser aan zich had moeten trekken.
4. Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder er in beginsel vanuit gaan dat België zijn verdragsverplichtingen nakomt. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat België dat niet doet. Eiser is hierin niet in geslaagd. Eiser heeft onvoldoende ingebracht ter ondersteuning van zijn stelling dat sprake is van systeemfouten in de asielprocedure en opvangvoorzieningen. Het beroep op het arrest in de zaak M.S.S. tegen België en Griekenland uit 2011 kan ook niet slagen. Het betrof daar een overdracht van een persoon aan Griekenland. Zowel België als Griekenland zijn daarop aangesproken. Dit is onvoldoende om aan te nemen dat nu sprake is van aan het systeem gerelateerde fouten in België. Ook uit het persoonlijke relaas van eiser is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gebleken dat daarvan sprake is. Dat zijn eerdere asielaanvraag door België is afgewezen, betekent niet dat België zich niet houdt aan de in het Vluchtelingenverdrag en het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) neergelegde refoulementverboden. Datzelfde geldt voor de stelling dat België geen speciaal beleid voert voor asielzoekers die uit het Zuiden van Irak afkomstig zijn. Dat volgens de Belgische advocaat van eiser een volgende asielaanvraag beter in de Franse taal kan worden ingediend, omdat dit leidt tot een betere kans van slagen, vormt ook geen onderbouwing van de stelling dat er sprake is van systeemfouten als hiervoor bedoeld.
5. Het beroep op artikel 8 van het EVRM beschouwt de rechtbank als een beroep op de humanitaire clausule van artikel 17 van de Dublinverordening. Aan verweerder komt beoordelings- en beleidsruimte toe bij de vraag of er sprake is van zodanig bijzondere feiten en omstandigheden dat overdracht van kennelijke hardheid getuigt. In de gestelde relatie met een Nederlandse vrouw heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om de humanitaire clausule toe te passen.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van S.A.K. Kurvink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen een week na de dag van verzending daarvan of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.