ECLI:NL:RBDHA:2017:8742

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juli 2017
Publicatiedatum
2 augustus 2017
Zaaknummer
NL17.2543 NL17.2545
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • P.M. van Dijk -de Keuning
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvragen op basis van artikel 4:6 Awb met betrekking tot opvang in Italië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 juli 2017 uitspraak gedaan in de bodemzaak met betrekking tot de afwijzing van asielaanvragen van een gezin van Jemenitische nationaliteit. De eisers, bestaande uit een vader, een moeder en hun minderjarige dochter, hadden op 11 november 2016 aanvragen ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De aanvragen werden afgewezen door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie op 16 mei 2017, met toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvragen. De rechtbank had eerder al in een andere uitspraak geoordeeld dat er geen sprake was van een structureel gebrek aan adequate opvang in Italië voor gezinnen met minderjarige kinderen.

Tijdens de zitting op 16 juni 2017, waar eisers bijgestaan werden door hun gemachtigde, werd het onderzoek aangehouden. Na ontvangst van aanvullende rapportages van de Danish Refugee Council (DRC) en Swiss Refugee Council (SRC) op 9 februari en 24 maart 2017, stelden eisers dat deze rapportages nieuwe feiten en omstandigheden bevatten die de afwijzing van hun aanvragen zouden kunnen beïnvloeden. De rechtbank oordeelde echter dat de rapportages geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb opleverden. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris zich deugdelijk had gemotiveerd en dat de beroepen ongegrond waren.

De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen één week hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummers: NL17.2543 en NL17.2545
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 6 juli 2017 in de zaken tussen

[eiser], eiser,

[eiseres],eiseres,
mede namens hun minderjarige dochter
[dochter],
gezamenlijk: eisers,
gemachtigde mr. A. Khalaf,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde mr. N.H.T. Jansen.

Procesverloop

Bij twee afzonderlijke besluiten van 16 mei 2017 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen met toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Eisers hebben beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten.

De zaken zijn - samen met de zaken met nummers NL17.2544 en NL17.2546 - ter zitting behandeld op 16 juni 2017. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder is verschenen bij zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig G. Ahmed, tolk in de Arabische taal. Ter zitting is het onderzoek aangehouden. Op 20 juni 2017 is een brief van verweerder ontvangen, waarop eisers bij brief van 21 juni 2017 hebben gereageerd. Op
29 juni 2017 heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum], eiseres op [geboortedatum] en hun minderjarige dochter op [geboortedatum]. Eiseres is zwanger. Allen zijn van Jemenitische nationaliteit.
2. Eisers hebben op 11 november 2016 aanvragen om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij afzonderlijke besluiten van
17 januari 2017 zijn deze aanvragen niet in behandeling genomen, omdat Italië daarvoor verantwoordelijk is. De beroepen van eisers tegen deze besluiten zijn bij uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 9 februari 2017 (NL17.323 en NL17.326) ongegrond verklaard. In deze uitspraak heeft de rechtbank kort samengevat overwogen dat ten aanzien van Italië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan en dat het beroep van eisers dat verweerder zich onvoldoende van het bestaan van adequate opvang voor eisers in Italië heeft vergewist faalt, mede gelet op de toezegging van verweerder ter zitting dat voorafgaand aan de overdracht van eisers contact met de Italiaanse autoriteiten zal worden opgenomen en dat overdracht niet zal plaatsvinden indien adequate opvang voor eisers ontbreekt. Bij uitspraak van 7 maart 2017 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) (201701449/2/V3), is het door eisers ingestelde hoger beroep ongegrond verklaard.
3. De geplande overdracht is geannuleerd omdat eisers zichzelf niet hebben gemeld voor overdracht. Italië is daarvan op de hoogte gesteld.
4. Op 14 maart 2017 hebben eisers opnieuw asielaanvragen in Nederland ingediend. Bij de bestreden besluiten zijn de aanvragen afgewezen op grond van artikel 4:6 van de Awb.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Tussen partijen is in geschil of de volgende rapportages nieuwe feiten en omstandigheden betreffen: een rapport van de Danish Refugee Council (DRC) en Swiss Refugee Council (SRC) van 9 februari 2017 met de titel: ‘Is Mutual Trust Enough?’ en een aanvullende rapportage van DRC en SRC van 24 maart 2017.
6. Verweerder heeft in de bestreden besluiten gewezen op de uitspraak van de Afdeling van 7 april 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:971), waarin is geoordeeld dat het rapport van
9 februari 2017 niet leidt tot de conclusie dat in Italië een structureel gebrek aan adequate opvang van gezinnen met minderjarige kinderen bestaat. De Afdeling heeft overwogen dat uit deze rapportage niet blijkt of meer dan de in dat rapport genoemde zes gevallen bekend zijn en dat algemeen inzicht in aantallen gezinnen met minderjarige kinderen die al dan niet succesvol aan Italië zijn overgedragen ontbreekt. Verder is niet vermeld of Zwitserland en Denemarken in de beschreven gevallen hebben voldaan aan hun verplichting om Italië voorafgaand aan de overdracht volledig te informeren over de specifieke behoeften van de betrokkenen. De aanvullende rapportage van 24 maart 2017 maakt voormeld oordeel niet anders, nu ook deze rapportage geen inzicht geeft in het aantal gezinnen met minderjarige kinderen dat al dan niet succesvol is overgedragen aan Italië en in passende opvang is opgenomen. Daarnaast blijkt uit de verklaring dat nog nader onderzoek zal worden verricht, waarbij thans niet duidelijk is wat de uitkomst daarvan zal zijn. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat geen sprake is nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb.
7. De beroepen zijn ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. van Dijk -de Keuning, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A.B. Koens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden aan partijen op: