ECLI:NL:RBDHA:2017:8729

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 augustus 2017
Publicatiedatum
1 augustus 2017
Zaaknummer
6002737 RP VERZ 17-50309
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanzegvergoeding en aansprakelijkheid werknemer in arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 31 juli 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer en zijn werkgever, Julianaplaza B.V. De werknemer, vertegenwoordigd door mr. G.J.A.M. Gloudi, verzocht de kantonrechter om een aanzegvergoeding van € 1.549,- bruto, omdat de werkgever niet tijdig had aangezegd dat de arbeidsovereenkomst niet zou worden verlengd. De werkgever voerde verweer en stelde dat er een beëindigingsovereenkomst was gesloten, maar de kantonrechter oordeelde dat Julianaplaza niet voldoende bewijs had geleverd om dit te onderbouwen. De kantonrechter concludeerde dat Julianaplaza de werknemer niet tijdig had geïnformeerd over het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst, waardoor de werkgever gehouden was een aanzegvergoeding te betalen. De kantonrechter bepaalde dat Julianaplaza € 464,70 bruto aan de werknemer moest betalen, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 13 juni 2017.

Daarnaast was er een zelfstandig verzoek van Julianaplaza om de werknemer te veroordelen tot betaling van € 4.477,- aan schadevergoeding wegens een fout in de inkoop van vlees. De kantonrechter oordeelde dat Julianaplaza niet had aangetoond dat de werknemer opzettelijk of roekeloos had gehandeld, en wees het verzoek af. De beslissing hield in dat iedere partij zijn eigen kosten droeg. De uitspraak benadrukt de verplichtingen van werkgevers bij het beëindigen van arbeidsovereenkomsten en de bewijslast in geschillen over aansprakelijkheid.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Gravenhage
FJ
Zaaknr.: 6002737 RP VERZ 17-50309
31 juli 2017
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[werknemer] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij in de zaak van het verzoek,
verwerende partij in de zaak van het zelfstandig verzoek,
gemachtigde: mr. G.J.A.M. Gloudi,
tegen
de besloten vennootschap Julianaplaza B.V.,
gevestigd te ‘s Gravenhage,
verwerende partij in de zaak van het verzoek,
verzoekende partij in de zaak van het zelfstandig verzoek,
gemachtigde: A. Celenk.
Partijen worden verder aangeduid als ‘ [werknemer] ’ en ‘Julianaplaza’.

1.Het procesverloop

in de zaak van het verzoek en het zelfstandig verzoek

1.1.
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- het verzoekschrift van de zijde van [werknemer] , ter griffie ingediend op 22 mei 2017;
- het verweerschrift van de zijde van Julianaplaza;
- de door partijen ingediende producties.
1.2.
Op 17 juli 2017 heeft de mondelinge behandeling van het verzoek plaats gevonden. Verschenen zijn [werknemer] in persoon, bijgestaan door mr. Gloudi, en namens Julianaplaza de heer [AC] en mevrouw [JC] . Daarbij zijn door beide partijen pleitaantekeningen overgelegd. Van het verhandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt die zich in het procesdossier bevinden.

2.De feiten

in de zaak van het verzoek en het zelfstandig verzoek

2.1.
[werknemer] is op [2016] in dienst getreden bij Julianaplaza op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voor de duur van een jaar. [werknemer] is werkzaam geweest als [functie] op basis van een 40-urige werkweek tegen een salaris van € [xx] bruto per maand exclusief 8% vakantiebijslag.
2.2
In een brief van 12 april 2017 van Julianaplaza aan [werknemer] staat voor zover van belang het volgende:
“(…) U wordt derhalve met onmiddellijke ingang op non-actief gezet. Dit betekent dat u tot nader order niet welkom bent op de werkvloer. U dient alle sleutels en werkkleding in te leveren, uw leidinggevende neemt hierover contact met u op. (…)”.
2.3
In een brief van 21 april 2017 van Julianaplaza aan [werknemer] staat voor zover van belang het volgende:
“(…) De [werknemer] is meerdere keren gewaarschuwd en gesommeerd om zich te concentreren op zijn eigen werkzaamheden. De sfeer is de laatste tijd door toedoen van de [werknemer]
onhoudbaar geworden. Het naast zich neerleggen van een officiële waarschuwing d.d.
11 april en het niet komen werken is dan ook de druppel die de emmer deed overlopen. Derhalve is de brief d.d. 12 april jl. aan te merken als een aanzegging van het niet verlengen van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die van rechtswege op 13 mei 2017 zal komen te eindigen. (…)”.

3.Het verzoek en verweer

3.1.
[werknemer] verzoekt de kantonrechter om Julianaplaza bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot het betalen van een bedrag van € 1.549,- bruto aan aanzegvergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met veroordeling van Julianaplaza in de kosten van de procedure.
3.2
[werknemer] legt aan zijn verzoek ten grondslag dat Julianaplaza niet heeft aangezegd als bedoeld in artikel 7:668 BW. [werknemer] wist niet of zijn arbeidsovereenkomst zou worden voortgezet. In een brief van 12 april 2017 heeft Julianaplaza aangegeven hier nog op te zullen terugkomen. Pas in een brief van 21 april 2017 heeft Juliana meer tekst en uitleg gegeven.
3.3
Julianaplaza voert verweer tegen het verzoek waarop hierna, voor zover nodig, nader wordt ingegaan en concludeert tot afwijzing.

4.Het zelfstandig verzoek en verweer

4.1.
Julianaplaza verzoekt de kantonrechter om [werknemer] te veroordelen tot het betalen van een bedrag van € 4.477,- aan schadevergoeding.
4.2
Julianaplaza legt aan haar verzoek ten grondslag dat [werknemer] , die verantwoordelijk was voor de inkoop van vlees, een verkeerde partij vlees heeft besteld voor een verlovingsfeest van 70 mensen. Het geleverde vlees was taai en ongeschikt als hoofdgerecht. [werknemer] had persoonlijk op locatie het vlees moeten bestellen en ophalen. Het verzuim van [werknemer] om dat te doen levert opzet dan wel bewuste roekeloosheid op. Julianaplaza heeft voor de gasten ander vlees moeten klaarmaken en heeft de klanten een korting van 50% moeten aanbieden om hun teleurstelling enigszins weg te nemen. Julianaplaza verwacht dat veel van deze gasten niet meer zullen terugkeren als klant en dat over dit voorval negatief zal worden gecommuniceerd, zowel mondeling als op sociale media. De geleden schade bestaat uit de volgende componenten: de kosten van extra vlees: € 700,-; korting aan de klanten: € 1.050,-, de kosten van het verkeerde vlees: € 277,-; en reputatieschade (gederfde omzet) € 2.450,-.
4.3
[werknemer] voert verweer tegen het verzoek waarop hierna, voor zover nodig, nader wordt ingegaan en concludeert tot afwijzing.

5.De beoordeling

in de zaak van het verzoek

5.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of Julianaplaza moet worden veroordeeld tot betaling aan [werknemer] van een aanzegvergoeding van € 1.549,- bruto.
5.2
Het verzoek is ingekomen bij de griffie van deze rechtbank op 22 mei 2017 en is derhalve tijdig ingediend.
5.3
Julianaplaza heeft allereerst tot haar verweer aangevoerd dat partijen op 7 april 2017 een beëindigingsovereenkomst hebben gesloten waarmee de arbeidsovereenkomst per onmiddellijke ingang is beëindigd. [werknemer] heeft dit weersproken en gesteld dat hij op verzoek van Julianaplaza al bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst deze beëindigingsovereenkomst heeft getekend, zonder te beseffen wat dat inhield, en dat Julianaplaza naderhand de datum op deze beëindigingsovereenkomst heeft ingevuld.
5.4
De kantonrechter overweegt dat partijen lijnrecht tegenover elkaar staan voor wat betreft de gang van zaken rond het ondertekenen van de beëindigingsovereenkomst. Op Julianaplaza rust de bewijslast met betrekking tot haar verweer dat de arbeidsovereenkomst door het sluiten van een beëindigingsovereenkomst op 7 april 2017 is geëindigd. Julianaplaza heeft echter geen bewijs aangeboden van haar desbetreffende stellingen. Daarom gaat de kantonrechter verder aan dit verweer voorbij.
5.5
Julianaplaza heeft verder tot haar verweer aangevoerd dat zij in de war is geraakt door de correspondentie met mr. Gloudi waarin deze stelde dat de aanzegging niet goed zou zijn geweest. Julianaplaza is er abusievelijk vanuit gegaan dat, mocht er na de beëindigingsovereenkomst nog een aanzegging vereist zijn, de brief van 12 april 2017 aan [werknemer] duidelijk maakte dat hij de werkkleren en de werksleutels moest inleveren, dat hij niet meer hoefde te komen en dat de arbeidsovereenkomst tot een einde was gekomen. [werknemer] heeft dit verweer weersproken. [werknemer] stelt dat Julianaplaza in de correspondentie met mr. Gloudi nimmer eerder heeft gerept over de getekende beëindigingsovereenkomst en dit pas heeft gedaan toen zij ruimschoots te laat was en nadat mr. Gloudi haar hierop gewezen heeft.
5.6
De kantonrechter overweegt dat, nu er niet van uit kan worden gegaan dat partijen de arbeidsovereenkomst door middel van een beëindigingsovereenkomst hebben beëindigd, Julianaplaza ingevolge het bepaalde in artikel 7:668 lid 1 BW gehouden was om [werknemer] schriftelijk, uiterlijk een maand voordat de arbeidsovereenkomst van rechtswege zou eindigen, te informeren over het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst, dat wil zeggen uiterlijk op 13 april 2017. Vast staat dat dat in de brief van 12 april 2017 niet, althans niet in duidelijke bewoordingen, is gebeurd. Wel heeft Julianaplaza in haar brief van 21 april 2017 aan de gemachtigde van [werknemer] bericht dat de brief van 12 april 2017 moet worden opgevat als een dergelijke aanzegging. Met de ontvangst van de brief van Julianaplaza van 21 april 2017 moet het (de gemachtigde van) [werknemer] duidelijk zijn geworden dat de arbeidsovereenkomst niet zou worden verlengd. Derhalve is deze brief te beschouwen als een, weliswaar niet-tijdige, aanzegging in de zin van het bepaalde in artikel 7:668 lid 1 BW. Gelet op het bepaalde in artikel 7:668 lid 3 BW is Julianaplaza daarom aan [werknemer] een aanzegvergoeding naar rato van het loon voor één maand verschuldigd. Ervan uitgaande dat de brief van Julianaplaza van 21 april 2017 (de gemachtigde van) [werknemer] op 22 april 2017 heeft bereikt, dient Julianaplaza daarom aan [werknemer] een aanzegvergoeding gelijk aan het loon over negen dagen te voldoen, derhalve een bedrag van (9/30 x € 1.549,=)
€ 464,70 bruto. Tegen de wettelijke rente heeft Julianaplaza geen zelfstandig verweer gevoerd.
5.7
Julianaplaza zal daarom worden veroordeeld tot betaling aan [werknemer] van een bedrag groot € 464,70 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 juni 2017 tot de dag van algehele voldoening. Wat partijen overigens over en weer hebben aangevoerd, blijft verder onbesproken omdat deze stellingen niet tot een andere beslissing kunnen leiden.
5.8
Aangezien partijen over en weer gedeeltelijk in het ongelijk zijn gesteld, ziet de kantonrechter aanleiding om te bepalen dat iedere partij de eigen kosten draagt.
in de zaak van het zelfstandig verzoek
5.9
Het gaat in deze zaak om de vraag of [werknemer] moet worden veroordeeld tot betaling aan Julianaplaza van een bedrag van € 4.477,- aan schadevergoeding.
5.1
[werknemer] voelt zich niet verantwoordelijk voor de gemaakte fout en stelt dat hem geen verwijt treft. [werknemer] stelt zeker te weten dat hij het juiste vlees heeft besteld. Toen het vlees werd afgeleverd, heeft [werknemer] het inderdaad niet gecontroleerd. [werknemer] had het op dat moment veel te druk en had zich al over de werkdruk bij Julianaplaza beklaagd. Er was duidelijk verschil zichtbaar tussen het geleverde vlees en het gebruikelijke vlees, en dat had de dienstdoende kok ook moeten zien. Alleen [werknemer] werd op de fout aangesproken. Julianaplaza heeft het verweer van [werknemer] gemotiveerd weersproken. Volgens Julianaplaza was het helemaal niet zo druk in het bedrijf. [werknemer] had bovendien een jaar zonder problemen vlees besteld en maakte nu ineens zo’n grote fout. Volgens Julianaplaza is [werknemer] niet te goeder trouw geweest.
5.11
In artikel 7:661 lid 1 BW is voor zover van belang het volgende bepaald:
“De werknemer die bij de uitvoering van de overeenkomst schade toebrengt aan de werkgever (…), is te dier zake niet jegens de werkgever aansprakelijk, tenzij de schade een gevolg is van zijn opzet of bewuste roekeloosheid.”
5.12
De vraag is of [werknemer] slechts verweten kan worden dat hij een fout heeft gemaakt of dat inderdaad, zoals Julianaplaza stelt, sprake is geweest van opzet of bewuste roekeloosheid. Op Julianaplaza rust de bewijslast met betrekking tot haar stelling dat het verzuim van [werknemer] om persoonlijk op locatie het vlees te bestellen en op te halen opzet dan wel bewuste roekeloosheid oplevert. Julianaplaza heeft echter geen bewijs aangeboden van haar desbetreffende stelling. Daarom gaat de kantonrechter er niet van uit dat de beweerdelijk door Julianaplaza geleden schade een gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van [werknemer] . Dat leidt ertoe dat [werknemer] niet aansprakelijk is voor deze schade.
5.13
Het zelfstandig verzoek zal daarom worden afgewezen. De kantonrechter ziet geen aanleiding voor een kostenveroordeling.

6.De beslissing

De kantonrechter:
in de zaak van het verzoek
- veroordeelt Julianaplaza tot betaling aan [werknemer] van een bedrag groot € 464,70
bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 juni 2017 tot de dag van
algehele voldoening;
- wijst af wat meer of anders is verzocht;
- bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
- verklaart deze beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
in de zaak van het zelfstandig verzoek
- wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gewezen door mr. F.J. Verbeek, kantonrechter en op 31 juli 2017 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter