ECLI:NL:RBDHA:2017:8622

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 augustus 2017
Publicatiedatum
1 augustus 2017
Zaaknummer
NL17.5161
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van vrijheidsontnemende maatregel in vreemdelingenrechtelijke context

Op 1 augustus 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vrijheidsontneming van een eiser, die in beroep ging tegen een maatregel opgelegd op grond van de Vreemdelingenwet 2000. De eiser had eerder een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend, welke op 15 juli 2017 als kennelijk ongegrond was afgewezen. De rechtbank behandelde het beroep van de eiser tegen de vrijheidsontnemende maatregel die op 7 januari 2016 was opgelegd. Tijdens de zitting op 25 juli 2017 was de eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De eiser voerde aan dat de bewaring onrechtmatig was, omdat er na afloop van de procedure volstaan kon worden met een lichter middel, zoals plaatsing in een asielzoekerscentrum (AZC) met een meldplicht. De rechtbank overwoog echter dat de gronden voor de vrijheidsontneming niet waren bestreden door de eiser. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt had gesteld dat een lichter middel niet volstond, gezien de omstandigheden van de eiser, waaronder het ontbreken van een vaste woon- of verblijfplaats en onvoldoende middelen van bestaan.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 1 augustus 2017, en er werd een rechtsmiddel vermeld tegen deze uitspraak, waarbij binnen één week hoger beroep kon worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.5161

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 augustus 2017 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. J.C. van Zundert),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.W. Kreumer).

ProcesverloopBij besluit van 7 januari 2016 is aan eiser op grond van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.

Bij besluit van 15 juli 2017 is eisers aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel afgewezen als kennelijk ongegrond. Bij besluit van diezelfde datum is aan eiser een vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, zesde lid, van de Vw in samenhang met artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw opgelegd.
Eiser heeft tegen de maatregel beroep ingesteld. Dit beroep strekt van rechtswege ook tot het verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juli 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser voert aan dat de bewaring onrechtmatig is, omdat na afloop van de procedure kan worden volstaan met het opleggen van een lichter middel, zijnde plaatsing in een AZC zo nodig in combinatie met een intensieve meldplicht. Eiser wijst er in dit verband op dat hij zijn authentiek bevonden identiteitsbewijzen heeft overgelegd.
2. De rechtbank overweegt als volgt.
2.1
De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden waarop de vrijheidsontnemende maatregel berust niet heeft bestreden. Verweerder heeft deze gronden aan de vrijheidsontnemende maatregel ten grondslag mogen leggen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat niet kon worden volstaan met de toepassing van een lichter middel. Het betoog van eiser dat hem een meldplicht kon worden opgelegd omdat hij beschikt over authentiek bevonden identiteitsbewijzen volgt de rechtbank niet. Verweerder heeft meer belang mogen hechten aan de situatie dat eiser geen vaste woon- of verblijfplaats heeft en niet beschikt over voldoende middelen van bestaan. Verder is niet gebleken van omstandigheden die de vrijheidsbenemende maatregel onevenredig bezwarend maken.
2.2
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring terecht aan eiser is opgelegd.
3. Het beroep is ongegrond. De rechtbank zal het verzoek om het toekennen van schadevergoeding daarom afwijzen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Soffers, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. Verwilligen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 augustus 2017.

Rechtsmiddel