ECLI:NL:RBDHA:2017:8536

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 juli 2017
Publicatiedatum
31 juli 2017
Zaaknummer
NL 17.5038
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht aan Italië onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 31 juli 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiseres, een vreemdeling, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 25 juli 2017 heeft eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde, haar standpunt toegelicht. Eiseres betoogde dat Italië niet in staat is om haar asielaanvraag adequaat te behandelen, onder verwijzing naar tekortkomingen in de opvangvoorzieningen en haar persoonlijke omstandigheden, waaronder psychische problemen. De rechtbank heeft overwogen dat Italië op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag, omdat eiseres een Schengenvisum voor Italië had verkregen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat Italië zijn verdragsverplichtingen niet zal nakomen. Eiseres heeft niet kunnen aantonen dat er bijzondere individuele omstandigheden zijn die een overdracht aan Italië van onevenredige hardheid zouden getuigen. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.5038

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 juli 2017 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

(gemachtigde: mr. N. Brands),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.W. Kreumer).

Procesverloop

Bij besluit van 13 juli 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juli 2017. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres heeft op 15 juni 2017 een asielaanvraag ingediend. Uit EU-Vis is gebleken dat eiseres op 1 juni 2017 door de buitenlandse vertegenwoordiging van Italië te Harare, Zimbabwe, in het bezit is gesteld van een Schengenvisum, welke geldig is van 1 juni 2017 tot en met 28 juni 2017. Verweerder heeft de autoriteiten van Italië op grond van Verordening (EU) 604/2013 (hierna: de Dublinverordening) op 23 juni 2017 verzocht om eiser terug te nemen. De Italiaanse autoriteiten hebben middels het claimakkoord van 4 juli 2017 hiermee ingestemd op grond van artikel 12, tweede lid, van de Dublinverordening.
2. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en voert daartoe – samengevat weergegeven – het volgende aan. Met betrekking tot de Italiaanse autoriteiten kan niet worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dat er tekortkomingen zijn in de opvangvoorzieningen staat volgens eiseres vast. Hetgeen eiseres is overkomen in Zimbabwe is dusdanig traumatiserend dat, wil zij kunnen herstellen van wat zij heeft meegemaakt, zij baat heeft bij een gedegen opvang. Eiseres verwijst daarbij naar het FMMU-advies. In de situatie van eiseres moeten specifieke voorwaarden worden gecreëerd op grond waarvan zij kan worden overgedragen aan de autoriteiten. Eiseres kan enkel worden overgedragen aan de Italiaanse autoriteiten indien de Italiaanse autoriteiten garanties bieden dat ze voldoende rekening houden met de psychische gesteldheid van eiseres. Eiseres verwijst daarbij naar het Tarakhel arrest en het rapport van de Danish Refugee Counsil van 9 februari 2017. Verder stelt eiseres dat op Europees niveau wordt erkend dat de Italiaanse autoriteiten grote aantallen asielverzoeken niet kunnen verwerken en dat eiseres daarom een verzoek doet aan de Nederlandse autoriteiten om op grond van artikel 17 van de Dublinverordening het asielverzoek in behandeling te nemen.
3. De rechtbank oordeelt als volgt.
3.1
Ingevolge artikel 12, vierde lid, Dublinverordening is die lidstaat verantwoordelijkvoor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming, wanneer die lidstaat een vreemdeling één of meer visa heeft verstrekt die minder dan zes maanden zijn verlopen en die haar daadwerkelijk toegang hebben verschaft tot het grondgebied van een lidstaat, en zij het grondgebied van de lidstaten niet heeft verlaten.
3.2
Nu aan eiseres een visum voor Italië was verstrekt met een geldigheidsduur van 1 juni 2017 tot en met 28 juni 2017 is Italië op grond van het vorenstaande verantwoordelijk voor de behandeling van asielverzoek van eiseres. De Italiaanse autoriteiten zijn op grond van 12, tweede lid, Dublinverordening verzocht om eiseres over te nemen. Zij hebben hiermee op 4 juli 2017 ingestemd. Er zijn geen aanknopingspunten gegeven op grond waarvan verweerder niet van de juistheid van de informatie uit EU-Vis heeft kunnen uitgaan.
3.3
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening kan elke lidstaat besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land of een staatloze te behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in de Dublinverordening neergelegde criteria niet verplicht. Uit paragraaf C2/5.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) blijkt dat verweerder terughoudend gebruik maakt van deze bevoegdheid. Verweerder maakt van deze bevoegdheid gebruik in situaties waarin er concrete aanwijzingen zijn dat de voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat zijn internationale verplichtingen niet nakomt of indien bijzondere, individuele omstandigheden maken dat de overdracht van de vreemdeling aan de voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat van een onevenredige hardheid getuigt. Het ligt op de weg van eiseres om aannemelijk te maken dat er concrete, op zijn individuele zaak betrekking hebbende, feiten of omstandigheden zijn op grond waarvan verweerder gehouden zou zijn van deze bevoegdheid gebruik te maken.
3.4
Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 16 januari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:73) en uit de daarin genoemde andere uitspraken van de Afdeling volgt dat ten aanzien van Italië nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De rechtbank ziet geen aanleiding om in geval van eiseres anders dan de Afdeling te oordelen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat Italië zijn verdragsverplichtingen niet zal nakomen. Het EHRM heeft in verschillende arresten (zie onder meer het arrest van 26 november 2015 in de zaak J.A. en anderen tegen Nederland, nr. 21459/14, en van 9 juni 2016 in de zaak S.M.H. tegen Nederland, nr. 5868/13) geoordeeld dat de structuur van en de algehele omstandigheden in het Italiaanse opvangsysteem niet zodanig zijn dat overdracht aan dat land zonder meer leidt tot een met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest strijdige situatie. Er zijn weliswaar tekortkomingen in de opvangvoorzieningen, maar deze zijn niet zo ernstig dat deze aan de overdracht van asielzoekers aan Italië in de weg moeten staan. Het EHRM heeft verder meermaals overwogen dat de situatie voor asielzoekers in Italië niet kan worden vergeleken met de situatie in Griekenland ten tijde van de uitspraak van het EHRM in de zaak M.S.S. tegen België en Griekenland. Ook de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft onder meer bij uitspraak van 10 augustus 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2278) geoordeeld dat de situatie in Italië niet zodanig is verslechterd dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Meer recent heeft de Afdeling in gelijke zin geoordeeld in de uitspraken van 16 september 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2533), 9 december 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:3291) en 16 januari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:73). Eiseres heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat er bijzondere individuele omstandigheden zijn die maken dat een overdracht aan Italië van een onevenredige hardheid getuigt. Voor zover eiseres een beroep doet op het rapport van de Danish Refugee Counsil van 9 februari 2017, wordt verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 7 april 2017 (201702011/1/V3), waarin is geoordeeld dat dit rapport niet leidt tot de conclusie dat in Italië een structureel gebrek aan adequate opvang van gezinnen met minderjarige kinderen bestaat.
3.5
Uit FMMU-advies leidt de rechtbank af dat eiseres kwetsbaar is en kampt met vertrouwensproblemen. De op 24 juli overgelegde medische informatie bevat geen aanknopingspunten waaruit blijkt dat Nederland het meest aangewezen land is om eiseres te behandelen. Dat eiseres heeft verzocht om nadere onderzoeken maakt dit niet anders. Ter zitting kon eiseres haar standpunt waarom zij in Nederland wil verblijven adequaat presenteren. Voorts heeft Italië dezelfde psychische verzorgingsmogelijkheden als Nederland, zodat eiseres zo nodig aldaar behandeld kan worden. Het beroep op het Tarakhel-arrest kan niet slagen, nu het in deze zaak – anders dan in de onderhavige zaak – een echtpaar met minderjarige kinderen betrof.
3.6
De rechtbank is voorts met verweerder van oordeel dat eiseres niet in haar standpunt kan worden gevolgd dat zij niet kan worden overgedragen aan de Italiaanse autoriteiten omdat Italië de grote aantallen asielverzoeken niet kan verwerken, nu dit standpunt onvoldoende is onderbouwd.
4. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. Verwilligen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2017.

Rechtsmiddel