ECLI:NL:RBDHA:2017:8532
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- G. van Zeben-de Vries
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot opheffing van ongewenstverklaring op basis van Vreemdelingenwet 2000
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 juli 2017 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een verzoek tot opheffing van een ongewenstverklaring. Eiser, die ongewenst was verklaard op 9 juni 2016, had verzocht om opheffing van deze verklaring, maar zijn aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor opheffing van de ongewenstverklaring, zoals vastgelegd in de Vreemdelingenwet 2000 en het Vreemdelingenbesluit 2000. Eiser had niet aangetoond dat hij gedurende de vereiste termijn van vijf of tien jaar buiten Nederland had verbleven zonder zich schuldig te maken aan misdrijven.
De rechtbank overwoog dat de ongewenstverklaring was opgelegd naar aanleiding van eerdere misdrijven en dat eiser sinds de ongewenstverklaring slechts drie maanden buiten Nederland had verbleven. Eiser had niet de benodigde documenten overgelegd die zijn verblijf buiten Nederland konden onderbouwen. De rechtbank oordeelde dat er geen bijzondere feiten of omstandigheden waren die de afwijzing van het verzoek tot opheffing konden rechtvaardigen. Eiser had ook geen relevante nieuwe informatie gepresenteerd die zijn situatie zou kunnen veranderen.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de staatssecretaris terecht had besloten om de ongewenstverklaring niet op te heffen. Eiser had geen recht op een proceskostenvergoeding, aangezien het beroep ongegrond was verklaard. De uitspraak is openbaar gedaan en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen vier weken na verzending van de uitspraak.