ECLI:NL:RBDHA:2017:8527
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- G. van Zeben-de Vries
- Rechtspraak.nl
Weigering visumaanvraag op basis van onjuiste informatie en valse documenten
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 juli 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de minister van Buitenlandse Zaken over de weigering van een visumaanvraag voor kort verblijf. De eiser, die de Surinaamse nationaliteit heeft, had op 21 september 2016 een aanvraag ingediend voor een visum, maar deze werd op 11 oktober 2016 door de minister geweigerd. De minister stelde dat de eiser valse documenten had overgelegd ter ondersteuning van zijn aanvraag, waaronder een vervalste doktersverklaring waarin onjuiste informatie over zijn familiebanden werd verstrekt. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet voldoende had aangetoond dat hij aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een visum voldeed, en dat de minister terecht had geconcludeerd dat er ernstige twijfels bestonden over de echtheid van de overgelegde documenten en de intenties van de eiser om Nederland tijdig te verlaten.
Tijdens de zitting op 30 juni 2017 was de eiser niet aanwezig, maar werd hij vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank benadrukte dat de bewijslast bij de eiser lag om aan te tonen dat hij aan de voorwaarden voldeed en dat de onjuiste informatie niet door hem, maar door een derde was verstrekt. De rechtbank concludeerde dat de minister de visumaanvraag terecht had geweigerd op basis van artikel 32, eerste lid, onder b, van de Visumcode. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep open tegen deze beslissing.