ECLI:NL:RBDHA:2017:8500
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- G. van Zeben-de Vries
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van bezwaarschrift wegens te late indiening van gronden in vreemdelingenzaak
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, hebben eisers, bestaande uit vier vreemdelingen, beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Buitenlandse Zaken. Dit besluit, genomen op 22 november 2016, verklaarde het bezwaar van eisers tegen de afwijzing van hun aanvragen voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) kennelijk niet-ontvankelijk. De rechtbank heeft op 27 juli 2017 uitspraak gedaan in deze zaak.
De procedure begon met een aanvraag van de heer [persoon] op 26 maart 2016 voor een mvv ten behoeve van de eisers. De minister heeft deze aanvraag op 25 augustus 2016 afgewezen. Eisers hebben vervolgens bezwaar aangetekend, maar de minister heeft hen in een brief van 27 september 2016 geïnformeerd dat zij de gronden van hun bezwaar voor 11 oktober 2016 moesten indienen. Eisers hebben om uitstel gevraagd, maar dit is door de minister geweigerd. De rechtbank oordeelt dat de minister het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat de gronden niet tijdig zijn ingediend.
Eisers hebben in beroep aangevoerd dat de minister hen niet op de hoogte heeft gesteld van de weigering van uitstel aan hun nieuwe gemachtigde, mr. A. Orhan, en dat zij hierdoor in hun procesbelang zijn geschaad. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het de verantwoordelijkheid van de gemachtigde is om ervoor te zorgen dat de procedure correct wordt voortgezet, ook bij een wisseling van gemachtigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister geen onredelijke beslissing heeft genomen door geen uitstel te verlenen en dat het beroep ongegrond is verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.