ECLI:NL:RBDHA:2017:8500

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 juli 2017
Publicatiedatum
28 juli 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 28805
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G. van Zeben-de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaarschrift wegens te late indiening van gronden in vreemdelingenzaak

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, hebben eisers, bestaande uit vier vreemdelingen, beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Buitenlandse Zaken. Dit besluit, genomen op 22 november 2016, verklaarde het bezwaar van eisers tegen de afwijzing van hun aanvragen voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) kennelijk niet-ontvankelijk. De rechtbank heeft op 27 juli 2017 uitspraak gedaan in deze zaak.

De procedure begon met een aanvraag van de heer [persoon] op 26 maart 2016 voor een mvv ten behoeve van de eisers. De minister heeft deze aanvraag op 25 augustus 2016 afgewezen. Eisers hebben vervolgens bezwaar aangetekend, maar de minister heeft hen in een brief van 27 september 2016 geïnformeerd dat zij de gronden van hun bezwaar voor 11 oktober 2016 moesten indienen. Eisers hebben om uitstel gevraagd, maar dit is door de minister geweigerd. De rechtbank oordeelt dat de minister het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat de gronden niet tijdig zijn ingediend.

Eisers hebben in beroep aangevoerd dat de minister hen niet op de hoogte heeft gesteld van de weigering van uitstel aan hun nieuwe gemachtigde, mr. A. Orhan, en dat zij hierdoor in hun procesbelang zijn geschaad. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het de verantwoordelijkheid van de gemachtigde is om ervoor te zorgen dat de procedure correct wordt voortgezet, ook bij een wisseling van gemachtigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister geen onredelijke beslissing heeft genomen door geen uitstel te verlenen en dat het beroep ongegrond is verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/28805

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 juli 2017 in de zaak tussen

[eiseres 1] , V-nummer [vreemdelingennummer 1] ,

eiseres,
[eiseres 2], V-nummer [vreemdelingennummer 2] ,
eiseres,
[eiseres 3], V-nummer [vreemdelingennummer 3] ,
eiseres,
[eiseres 4], V-nummer [vreemdelingennummer 4] ,
eiseres, hierna gezamenlijk: eisers,
(gemachtigde: mr. A. Orhan),
en
de minister van Buitenlandse Zaken,
verweerder,
(gemachtigde: mr. F. Gieskes).

Procesverloop

Bij besluit van 25 augustus 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvragen van eisers voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) afgewezen.
Bij besluit van 22 november 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 juni 2017.
Eisers zijn niet verschenen en hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De heer [persoon] (referent) heeft op 26 maart 2016 een aanvraag gedaan om afgifte van een machtiging voorlopig verblijf (mvv) ten behoeve van eisers. Hiermee heeft referent de procedure Toegang en Verblijf (TEV) gestart. De aanvraag is bij het primaire besluit door verweerder afgewezen. De gemachtigde van eisers heeft op 22 september 2016 bezwaar ingediend. Verweerder heeft bij brief van 27 september 2016 eisers laten weten dat hij de gronden van het bezwaar voor 11 oktober 2016 bij verweerder moet indienen. Op 12 oktober 2016 hebben eisers om een nadere termijn verzocht voor het indienen van de gronden van het bezwaarschrift, in afwachting van onderzoeksresultaat na raadpleging van de verzekeringsarts van het UWV. Bij brief van 17 november 2016 heeft verweerder aangegeven dat geen uitstel wordt verleend voor het indienen van de gronden. Verweerder overweegt daarbij dat geen sprake is van een situatie zoals genoemd in paragraaf B1/7.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000). Het bezwaar is bij het bestreden besluit door verweerder kennelijk niet ontvankelijk verklaard.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit – samengevat weergegeven – het volgende ten grondslag gelegd. Het bezwaarschrift van 22 september 2016 is ingediend op nader aan te voeren gronden als bedoeld in artikel 6:5, eerste lid, onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Bij brief van 27 september 2016 is de gemachtigde van eisers in de gelegenheid gesteld binnen een termijn van twee weken de gronden van bezwaar in te dienen. Daarbij heeft verweerder aangegeven dat indien de gronden niet alsnog worden ingediend, het bezwaarschrift niet ontvankelijk zal worden verklaard op grond van artikel 6:6 van de Awb. Bij brief van 13 oktober 2016 (de rechtbank leest: 12 oktober 2016, door verweerder ontvangen op 13 oktober 2016) heeft de gemachtigde van eisers verzocht om uitstel van de nadere gronden. Bij brief van 17 november 2016 heeft verweerder laten weten dat geen uitstel wordt verleend. Omdat de gemachtigde van eisers niet alsnog de gronden heeft ingediend, is het bezwaarschrift kennelijk niet-ontvankelijk.
3. Eisers hebben in beroep het volgende – samengevat weergegeven – aangevoerd. De zaak van eisers is door gemachtigde mr. A. Orhan overgenomen vanwege ziekte van hun vorige gemachtigde, mr. D. Vurdelja. Verweerder had in ieder geval ook de opvolgend gemachtigde van eisers, mr. A. Orhan, moeten berichten dat hij geen uitstel verleent. Eisers zijn door dit nalaten in hun procesbelang geschaad en hebben niet inhoudelijk een reactie kunnen geven. Verweerder was bekend met het feit dat referent ziek is en dat referent een ziektewetuitkering ontvangt. Eisers hebben te kennen gegeven dat zij in afwachting waren van stukken die voor hun procedure van belang konden zijn.
4. Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb dient een bezwaar- of beroepschrift ten minste de gronden van het bezwaar of beroep te bevatten. Ingevolge artikel 6:6 van de Awb kan het verzuim om aan dit gestelde vereiste te voldoen ertoe leiden dat het bezwaar of beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
Paragraaf B/7.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) bepaalt:
Voor het indienen van de nadere gronden als bedoeld in artikel 6:5 van de Awb bij het bezwaar- of administratief beroepschrift verleent verweerder:
a. bij het niet tijdig beschikbaar zijn van een tolk uitstel tot vijf werkdagen na de eerstvolgende datum waarop een tolk in de gewenste taal wel beschikbaar is en de indiener van het verzoek om uitstel schriftelijk heeft aangetoond dat tijdig een tolk is aangevraagd, maar deze niet tijdig beschikbaar is;
b. bij plotselinge ziekte van de gemachtigde uitstel tot vijf werkdagen vanaf datum ziekte voor zaken waarin de termijn gedurende de eerstvolgende vijf werkdagen verloopt;
c. bij plotselinge ziekte van de vreemdeling uitstel tot vijf werkdagen na zijn herstel als de ziekte door het verstrekken van een medische verklaring is aangetoond; of
d. bij vakantie van een rechtshulpverlener uitstel tot vijf werkdagen na de vakantie van de rechtshulpverlener als de vakantie ten minste één maand tevoren schriftelijk is gemeld aan de IND.
5. De rechtbank oordeelt als volgt.
5.1
Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder het bezwaarschrift van eisers terecht niet ontvankelijk heeft verklaard.
5.2
Nu door verweerder geen nader uitstel voor het indienen van de gronden is verleend, zijn de gronden niet tijdig ingediend. Niet valt in te zien dat de weigering van verweerder om uitstel voor het indienen van de gronden onredelijk is geweest, gelet op het beleid van verweerder zoals omschreven in paragraaf B1/7.1 van de Vc 2000. Door mr. Vurdelja is uitstel voor het indien van de gronden gevraagd met het doel om stukken van het UWV te kunnen inbrengen. Dat is echter, volgens paragraaf B1/7.1 van de Vc 2000, geen grond waarvoor uitstel wordt verleend. Het standpunt van eisers dat verweerder in ieder geval hun gemachtigde had moeten berichten dat zij geen uitstel wensen te verlenen treft geen doel, nu verweerder op 17 november 2016 aan mr. D. Vurdelja een brief heeft verzonden waaruit blijkt dat geen uitstel wordt verleend voor het indienen van de gronden. Dat de zaak kennelijk is overgenomen door mr. A. Orhan vanwege ziekte van mr. D. Vurdelja doet hier niet aan af. Het ligt op de weg van de gemachtigde om, bij overdracht van de zaak, ervoor te zorgen dat dit op deugdelijke wijze geschiedt.
5.3
De rechtbank oordeelt dat verweerder het bezwaarschrift terecht niet ontvankelijk heeft verklaard.
6. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. van Zeben-de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. Verwilligen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 juli 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.