ECLI:NL:RBDHA:2017:8497
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en Dublinverordening: Terugnameverzoek aan Polen
In deze zaak, behandeld door de enkelvoudige kamer van de Rechtbank Den Haag op 25 juli 2017, hebben eisers, bestaande uit een gezin met twee minderjarige kinderen, beroep ingesteld tegen besluiten van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De staatssecretaris had de aanvragen voor verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, omdat eisers eerder asiel hadden aangevraagd in Polen en Duitsland. De rechtbank heeft op 11 juli 2017 de zitting gehouden, waarbij eisers werden bijgestaan door hun gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers op 4 mei 2017 een asielaanvraag hebben ingediend, maar dat uit Eurodac blijkt dat zij op 7 februari 2017 in Polen en op 13 februari 2017 in Duitsland om internationale bescherming hebben verzocht. De Poolse autoriteiten hebben ingestemd met een terugnameverzoek op basis van de Dublinverordening.
De rechtbank overweegt dat de beroepsgronden van eisers niet slagen. Er is geen bewijs dat Polen zijn verdragsverplichtingen niet zal nakomen, en de rechtbank concludeert dat de Poolse autoriteiten in staat zijn om de asielverzoeken van eisers inhoudelijk te behandelen. De rechtbank wijst erop dat verschillen in beleid en opvang in Polen niet automatisch leiden tot de conclusie dat de asielprocedure daar tekortschiet. Ook is niet aangetoond dat eisers risico lopen op detentie of dat er sprake is van een schending van het Verdrag inzake de rechten van het kind. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris in redelijkheid heeft besloten om de aanvragen niet hier te behandelen, omdat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een uitzondering rechtvaardigen.
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond, wat betekent dat de besluiten van de staatssecretaris in stand blijven. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.