ECLI:NL:RBDHA:2017:8497

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 juli 2017
Publicatiedatum
28 juli 2017
Zaaknummer
NL17.4170 en NL 17.4172
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Terugnameverzoek aan Polen

In deze zaak, behandeld door de enkelvoudige kamer van de Rechtbank Den Haag op 25 juli 2017, hebben eisers, bestaande uit een gezin met twee minderjarige kinderen, beroep ingesteld tegen besluiten van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De staatssecretaris had de aanvragen voor verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, omdat eisers eerder asiel hadden aangevraagd in Polen en Duitsland. De rechtbank heeft op 11 juli 2017 de zitting gehouden, waarbij eisers werden bijgestaan door hun gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers op 4 mei 2017 een asielaanvraag hebben ingediend, maar dat uit Eurodac blijkt dat zij op 7 februari 2017 in Polen en op 13 februari 2017 in Duitsland om internationale bescherming hebben verzocht. De Poolse autoriteiten hebben ingestemd met een terugnameverzoek op basis van de Dublinverordening.

De rechtbank overweegt dat de beroepsgronden van eisers niet slagen. Er is geen bewijs dat Polen zijn verdragsverplichtingen niet zal nakomen, en de rechtbank concludeert dat de Poolse autoriteiten in staat zijn om de asielverzoeken van eisers inhoudelijk te behandelen. De rechtbank wijst erop dat verschillen in beleid en opvang in Polen niet automatisch leiden tot de conclusie dat de asielprocedure daar tekortschiet. Ook is niet aangetoond dat eisers risico lopen op detentie of dat er sprake is van een schending van het Verdrag inzake de rechten van het kind. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris in redelijkheid heeft besloten om de aanvragen niet hier te behandelen, omdat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een uitzondering rechtvaardigen.

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond, wat betekent dat de besluiten van de staatssecretaris in stand blijven. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Gravenhage
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.4170 en NL 17.4172

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 juli 2017 in de zaken tussen

[eiser 1] , V-nummer [vreemdelingennummer 1] , en

[eiseres 1],V-nummer [vreemdelingennummer 2] ,
mede namens hun twee minderjarige kinderen
[eiser 2], V-nummer [vreemdelingennummer 3] ,
geboren op [geboortedatum 1] 2014,
[eiseres 2], V-nummer [vreemdelingennummer 4] ,
geboren op [geboortedatum 2] 2016,
tezamen te noemen eisers,
(gemachtigde: mr. A.M.H.C. Verwiel),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

(gemachtigde: mr. A.H. Noordeloos).

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 29 juni 2017 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvraag van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juli 2017. De beroepen zijn gelijktijdig behandeld, tezamen met de behandeling van de zaak NL17.4171 en NL17.4173. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen mevrouw N. Ebstein. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eisers hebben op 4 mei 2017 een asielaanvraag ingediend.
Uit Eurodac is gebleken dat eisers op 7 februari 2017 in Polen en op 13 februari 2017 in Duitsland een verzoek om internationale bescherming hebben ingediend. Verweerder heeft de autoriteiten van Polen op grond van Verordening (EU) 604/2013 (Dublinverordening) op 9 mei 2017 verzocht om eisers terug te nemen. De Poolse autoriteiten hebben middels het claimakkoord van 12 mei 2017 hiermee ingestemd op grond van artikel 18, eerste lid, onder c, van de Dublinverordening.
2. De rechtbank overweegt als volgt.
Voor zover eisers betogen dat zij geen asielverzoek hebben ingediend in Polen overweegt de rechtbank als volgt. Uit het door verweerder verrichte onderzoek in het Eurodac-systeem is gebleken dat eisers in Polen op 7 februari 2017 om internationale bescherming hebben verzocht. Zoals volgt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) mag verweerder in beginsel afgaan op informatie van een andere lidstaat, zoals voormeld Eurodac-resultaat. Eisers hebben niet onderbouwd dat dit in hun geval anders zou moeten zijn. Voorts is gebleken dat de Poolse autoriteiten middels het claimakkoord van 12 mei 2017 hebben ingestemd met terugname op grond van artikel 18, eerste lid, onder c, van de Dublinverordening, waaruit blijkt dat eisers hun verzoek om internationale bescherming tijdens de behandeling hebben ingetrokken. Gelet hierop is de rechtbank met verweerder van oordeel dat vaststaat dat eisers in Polen een verzoek om internationale bescherming hebben gedaan. De beroepsgrond slaagt niet.
Eisers hebben voorts niet aannemelijk gemaakt dat Polen zijn verdragsverplichtingen niet zal nakomen. De stukken die door eisers zijn aangevoerd leiden niet tot een andere conclusie. Uit de overgelegde rapporten blijken geen concrete aanknopingspunten op grond waarvan de conclusie kan worden getrokken dat Polen in strijd zou handelen met internationale verplichtingen. Uit de stukken blijkt ook niet dat Polen asielverzoeken niet inhoudelijk zou behandelen.
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling blijkt dat verschillen in beleid, opvang en geboden rechtshulp niet op voorhand tot een andere conclusie leiden. Het is immers aan de vreemdeling om aan te tonen dat in Polen sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure, ten gevolge waarvan niet kan worden voldaan aan de minimumeisen zoals vastgelegd in de Opvang-, Kwalificatie- en de Procedurerichtlijn. Dit blijkt niet uit de stukken. Ook zijn er geen recente stukken overgelegd die tot een andere conclusie zouden moeten leiden.
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat niet gebleken is dat eisers gedetineerd zullen worden of dat detentie schending zou opleveren van het Verdrag inzake de rechten van het kind. Dat uit de overgelegde stukken blijkt dat een risico op detentie bestaat, laat onverlet dat niet aannemelijk is gemaakt dat zij daadwerkelijk zullen worden gedetineerd.
Ook hebben eisers op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat Polen stelselmatig Tsjetsjenen uitzet alvorens zij de asielprocedure hebben doorlopen. Dit kan daarom ook niet tot het oordeel leiden dat verweerder bij uitzetting van eisers het refoulementverbod zou schenden.
Ten aanzien van de stelling van eisers dat zij vrezen voor Tjetsjeense groeperingen in Polen is niet gebleken dat de Poolse autoriteiten hen daartegen niet zouden kunnen beschermen. Bij voorkomende problemen in Polen kunnen eisers zich wenden tot de daartoe aangewezen (hogere) autoriteiten van Polen dan wel geëigende instanties.
Ten aanzien van de rechtspolitieke problemen in Polen hebben eisers verwezen naar ‘rule of law opinion and recommendations’ door de Europese Commissie Uit de overgelegde stukken blijkt dat er zorgen zijn geuit over de ‘rule of law’ in Polen, met name ten aanzien van de verhouding tussen de wetgevende en de rechtsprekende macht. In de stukken wordt niet verwezen naar geuite zorgen die specifiek zien op de asielprocedure dan wel beroepsprocedures in eerste aanleg. Met deze stukken is naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van structurele tekortkomingen in de asielprocedure.
Verweerder heeft dan ook met de in het besluit gegeven motivering zich terecht op het standpunt gesteld dat geen grond bestaat voor het oordeel dat ten opzicht van Polen niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan of dat door de overdracht van eisers aan Polen een situatie zal ontstaan die strijdig is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid geen gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming van eisers hier te lande te behandelen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening nu eisers geen bijzondere, individuele omstandigheden hebben aangevoerd die maken dat de overdracht van onevenredige hardheid getuigt.
3. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen geregistreerd onder nummers NL 17.4170 en NL 17.4172 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. Verwilligen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 juli 2017.

Rechtsmiddel