ECLI:NL:RBDHA:2017:8496

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 juli 2017
Publicatiedatum
28 juli 2017
Zaaknummer
NL17.4159
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en inreisverbod voor Turkse eiseres betrokken bij PKK

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 juli 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiseres, een Turkse vrouw, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze werd door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie niet-ontvankelijk verklaard. De staatssecretaris legde ook een inreisverbod van twee jaar op. Eiseres had eerder meerdere asielaanvragen ingediend, waarvan de afwijzingen in rechte vaststonden. In haar meest recente aanvraag voerde zij aan dat zij in Turkije betrokken was bij een Koerdische vereniging die de PKK steunde en dat zij vanwege haar betrokkenheid bij een gewapend conflict door de Turkse autoriteiten werd vervolgd.

Tijdens de zitting op 11 juli 2017 was eiseres niet aanwezig, maar werd zij vertegenwoordigd door haar gemachtigde. De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de aanvraag kennelijk niet-ontvankelijk was, omdat eiseres geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen die haar aanvraag konden onderbouwen. De rechtbank stelde vast dat eiseres niet in staat was geweest om haar terugkeer naar Turkije en haar verblijf daar met documenten of bewijsstukken te onderbouwen. Dit leidde tot de conclusie dat de verklaringen van eiseres niet geloofwaardig waren.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en eiseres heeft de mogelijkheid om binnen een week hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Gravenhage
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.4159

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 juli 2017 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres,

(gemachtigde: mr. E.J.W.F. Deen),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

(gemachtigde: mr. A.H. Noordeloos).

ProcesverloopBij besluit van 27 juni 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard. Tevens heeft verweerder bij dit besluit eiseres een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, plaatsgevonden op 11 juli 2017. Eiseres is niet verschenen en heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres heeft vanaf 2008 meerdere asielaanvragen ingediend waarvan de afwijzende beschikking in rechte vast is komen te staan. Ook heeft eiseres op 28 oktober 2011 een aanvraag ingediend voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Bij beschikking van 9 februari 2012 is de aanvraag om uitstel van vertrek afgewezen. Bij uitspraak van 4 januari 2013 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) het hoger beroep ongegrond verklaard.
Op 22 december 2014 heeft eiseres een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘tijdelijke humanitaire gronden’. Bij beschikking van 8 april 2015 is deze aanvraag afgewezen. Bij uitspraak van 23 oktober 2015 heeft de rechtbank het ingestelde beroep tegen het besluit van 30 juni 2015, voor zover gericht tegen het inreisverbod, gegrond verklaard, met dien verstande dat de rechtgevolgen in stand blijven en heeft het beroep voor het overige ongegrond verklaard.
2. Op 22 mei 2017 heeft eiseres de voorliggende opvolgende aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
3. Eiseres heeft aan haar aanvraag – samengevat weergegeven – het volgende ten grondslag gelegd. Eiseres stelt dat zij eind 2015 naar Turkije, per vliegtuig vanuit Luik naar Istanboel, is teruggekeerd en dat zij vervolgens is doorgereisd naar haar geboortedorp [plaats] . Daar heeft zij verbleven tot aan haar vertrek uit Turkije. Bij terugkeer in haar geboortedorp is eiseres als lid betrokken geraakt bij een Koerdische vereniging in en rondom haar dorp, die onder meer praktische steun en hulp biedt aan de PKK troepen in de omgeving. Eiseres stelt dat zij eind augustus 2016 in een gewapend gevecht terecht is gekomen tussen Turkse militairen en PKK strijders. Zij wordt door de Turkse autoriteiten ervan verdacht de PKK te hebben gesteund en om die reden is zij gedagvaard voor een zitting bij de rechtbank op 16 maart 2017. Eiseres is niet ter zitting verschenen en is na de zitting naar Istanboel afgereisd om niet in de problemen te komen. Vanuit Istanbul is zij naar Nederland gereisd in een gesloten vrachtwagen, geregeld door smokkelaars, tussen 24 en 27 april 2017.
1. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk niet-ontvankelijk op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000. Verweerder heeft daartoe ten grondslag gelegd dat hetgeen eiseres naar voren heeft gebracht kan niet worden beschouwd als nieuwe feiten of omstandigheden.
2. De rechtbank overweegt als volgt.
2.1
Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de terugkeer naar Turkije ongeloofwaardig wordt geacht. Verweerder heeft hierbij het volgende van belang mogen achten. Eiseres heeft haar terugkeer naar Turkije op geen enkele wijze met documenten of andere bewijsstukken kunnen onderbouwen. Zo heeft zij geen stukken kunnen overleggen omtrent haar reisbewegingen van en naar Turkije, van haar verblijf in Turkije, van haar aansluiting bij een Koerdische vereniging, van haar strafzaak, noch van haar verblijf in het ziekenhuis voor de periode van ongeveer een maand. Verweerder heeft daarbij relevant mogen achten dat eiseres reeds meerdere asielprocedures en reguliere procedures tijdens haar verblijf in Nederland heeft doorlopen en dat van haar mag worden verwacht dat zij op de hoogte is van het belang dat de Nederlandse overheid hecht aan het kunnen onderbouwen van verklaringen van de vreemdeling middels documenten of andere bewijsstukken. Ook heeft verweerder mogen laten meewegen dat eiseres op meerdere manieren aan documenten of bewijsstukken had kunnen komen, temeer nu er een rechtszaak tegen eiseres zou lopen en het voor Turkse staatsburgers mogelijk is om hun strafzaak en eventueel aanverwante documenten en/of stukken zelf online, dan wel via een gemachtigde online, te raadplegen en te printen. Voorts heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres vaag heeft verklaard over haar terugkeer naar Turkije met het vliegtuig. Zo weet eiseres niet de naam van de vluchtmaatschappij, heeft zij deze naam ook niet weten te achterhalen en heeft zij geen documenten of bewijsstukken van haar paspoort, reisstempels of van andere reisbescheiden.
2.2
Verweerder heeft op grond van het voorstaande niet ten onrechte geen geloof kunnen hechten aan de overige verklaringen van het verblijf van eiseres in Turkije tussen 2015 en 2017. Verweerder heeft niet ten onrechte kunnen oordelen dat nu de terugkeer naar Turkije en de daarmee gepaarde verklaringen niet geloofwaardig worden geacht, haar verklaringen hieromtrent op die grond niet als nieuwe feiten en omstandigheden kunnen worden aangemerkt.
3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht de opvolgende asielaanvraag van eiseres niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. Verwilligen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 juli 2017.

RechtsmiddelTegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.