ECLI:NL:RBDHA:2017:8493

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 juli 2017
Publicatiedatum
28 juli 2017
Zaaknummer
NL 17.4072
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Italië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 juli 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. H. Yousef en mr. A.H. Noordeloos, in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De staatssecretaris had de aanvraag van de eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, met als argument dat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. De eiser had op 14 maart 2017 een asielaanvraag ingediend, maar uit Eurodac bleek dat hij de buitengrens van de lidstaten op 22 februari 2017 op illegale wijze had overschreden via Italië. De staatssecretaris had op 5 april 2017 Italië verzocht om de eiser over te nemen, maar Italië had hierop niet gereageerd, wat leidde tot een fictief claimakkoord per 6 juni 2017.

Tijdens de zitting op 11 juli 2017, waar de eiser en zijn gemachtigde niet verschenen, heeft de rechtbank overwogen dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Italië zijn verdragsverplichtingen niet zal nakomen. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is geoordeeld dat de situatie in Italië niet zodanig is verslechterd dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De rechtbank concludeert dat de eiser onvoldoende heeft onderbouwd dat hij als kwetsbare asielzoeker moet worden beschouwd en dat er geen bijzondere, individuele omstandigheden zijn die maken dat de overdracht onevenredige hardheid zou opleveren.

De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na verzending of publicatie in het digitale dossier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Gravenhage
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.4072

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 juli 2017 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. H. Yousef),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. A.H. Noordeloos).

Procesverloop

Bij besluit van 27 juni 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL 17.4073, plaatsgevonden op 11 juli 2017. Eiser en zijn gemachtigde zijn met kennisgeving niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Eiser heeft op 14 maart 2017 een asielaanvraag ingediend. Uit Eurodac is gebleken dat eiser de buitengrens van de lidstaten op 22 februari 2017 op illegale wijze heeft overschreden via Italië. Verweerder heeft de autoriteiten van Italië op grond van Verordening (EU) 604/2013 (hierna: de Dublinverordening) op 5 april 2017 verzocht om eiser over te nemen. Op dat verzoek is door Italië niet gereageerd, zodat op grond van artikel 22, eerste en zevende lid van de Dublinverordening per 6 juni 2017 sprake is van een fictief claimakkoord.
De rechtbank overweegt als volgt.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat Italië zijn verdragsverplichtingen niet zal nakomen en dat bij terugkeer een situatie zal ontstaan die in strijd is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft onder meer bij uitspraak van 10 augustus 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2278) geoordeeld dat de situatie in Italië niet zodanig is verslechterd dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Meer recent heeft de Afdeling in de uitspraken van 16 september 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2533), 9 december 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:3291) en 16 januari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:73) geoordeeld dat ten aanzien van Italië nog steeds kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. In de uitspraak van 7 april 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:971) heeft de Afdeling het door eiser aangehaalde rapport ook betrokken bij dit oordeel. De rechtbank merkt hierbij op dat uit het rapport weliswaar volgt dat er zorgen bestaan over de toegang tot de asielprocedure en rechtshulp in Italië, maar niet dat de rechtshulpverlening of de aanwezige rechtsbescherming zodanig slecht is dat eiser reeds om die reden een reëel risico op ernstige schade loopt.
Voor zover eiser stelt dat hij als kwetsbare asielzoeker moet worden beschouwd omdat personen die asiel hebben aangevraagd per definitie kwetsbaar zijn door wat zij hebben meegemaakt in hun land van herkomst, kan dit niet leiden tot een gegrond beroep. De rechtbank stelt vast dat eiser daarmee niet onderbouwd heeft dat hij een bijzonder kwetsbare vreemdeling in de zin van het arrest Tarakhel is. De enkele constatering dat eiser asielzoeker is en daarom als kwetsbaar moet worden aangemerkt, is daartoe onvoldoende.
Ook uit het persoonlijke relaas van eiser is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gebleken dat dat ten aanzien van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
Verweerder heeft zich met de in het besluit gegeven motvering dan ook terecht op het standpunt gesteld dat geen grond bestaat voor het oordeel dat ten opzichte van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid geen gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming van eiser hier te lande te behandelen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening nu eiser geen bijzondere, individuele omstandigheden naar voren heeft gebracht die maken dat de overdracht van onevenredige hardheid getuigt. Verweerder heeft niet ten onrechte de stelling van eiser dat zijn toekomstige vrouw in Nederland verblijft onvoldoende kunnen achten.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. Verwilligen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2017.

Rechtsmiddel