ECLI:NL:RBDHA:2017:8492

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juli 2017
Publicatiedatum
28 juli 2017
Zaaknummer
NL 17.3898
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van Dublinverordening met betrekking tot Duitsland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 juli 2017 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een asielaanvraag door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiser had op 8 mei 2017 een asielaanvraag ingediend, maar de staatssecretaris heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 11 juli 2017 is eiser verschenen, terwijl de staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser eerder in Duitsland asiel heeft aangevraagd en dat de Duitse autoriteiten op 15 juni 2017 hebben ingestemd met de terugname van eiser op basis van een claimakkoord. De rechtbank heeft overwogen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen niet zal nakomen, ondanks zijn stellingen over de behandeling door de Duitse autoriteiten.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen grond is om te twijfelen aan het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat de staatssecretaris in redelijkheid heeft besloten om de aanvraag niet zelf te behandelen. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Gravenhage
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.3898

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juli 2017 in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

(gemachtigde: mr. J. de Jong),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

(gemachtigde: mr. A.H. Noordeloos).

Procesverloop

Bij besluit van 26 mei 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juli 2017. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 8 mei 2017 een asielaanvraag gedaan. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 22 oktober 2013 en op 15 juli 2015 in Duitsland een verzoek heeft ingediend om internationale bescherming. Verweerder heeft de autoriteiten van Duitsland op grond van Verordening (EU) 604/2013 (hierna: de Dublinverordening) op 9 juni 2017 verzocht om eiser terug te nemen. De Duitse autoriteiten hebben middels het claimakkoord van 15 juni 2017 hiermee ingestemd op grond van artikel 18, eerste lid, onder b, van de Dublinverordening.
2. De rechtbank overweegt als volgt.
Eiser heeft met het door hem in beroep gevoerde betoog niet aannemelijk gemaakt dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen niet zal nakomen. De stelling van eiser, onderbouwd met foto’s, dat de Duitse autoriteiten hem niet goed hebben behandeld is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.
Verweerder heeft zich -met het in het besluit gegeven motivering- dan ook terecht op het standpunt gesteld dat geen grond bestaat voor het oordeel dat ten opzichte van Duitsland niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan of dat door de overdracht van eiser aan Duistland een situatie zal ontstaan die strijdig is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder in redelijkheid geen gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming van eiser hier te lande te behandelen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening nu eiser geen bijzondere, individuele omstandigheden heeft aangevoerd die maken dat de overdracht van een onevenredige hardheid getuigt.
3. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. Verwilligen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2017.

Rechtsmiddel