ECLI:NL:RBDHA:2017:8491
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag op basis van Dublinverordening en verblijfsvergunning in Roemenië
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 juli 2017 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een asielaanvraag door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiser, die een asielaanvraag had ingediend op 20 maart 2017, had een authentiek paspoort en een door de Roemeense autoriteiten afgegeven visum. De aanvraag werd niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat de Roemeense autoriteiten op 30 mei 2017 hadden ingestemd met de overname van eiser op basis van de Dublinverordening.
Tijdens de zitting op 11 juli 2017 was eiser niet aanwezig, maar werd hij vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank overwoog dat het beroep van eiser op artikel 13, tweede lid, van de Dublinverordening niet kon slagen, omdat dit artikel betrekking heeft op verzoekers die illegaal of op onbekende wijze het grondgebied van de lidstaten zijn binnengekomen. Eiser had echter rechtmatig verblijf in Roemenië en had niet aannemelijk gemaakt dat Roemenië zijn verdragsverplichtingen niet zou nakomen.
De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had besloten om de aanvraag niet in behandeling te nemen en dat er geen grond was voor het oordeel dat de overdracht aan Roemenië in strijd zou zijn met de mensenrechten. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er werd een rechtsmiddel tegen deze uitspraak aangegeven, waarbij binnen een week hoger beroep kon worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.