ECLI:NL:RBDHA:2017:8491

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 juli 2017
Publicatiedatum
28 juli 2017
Zaaknummer
NL 17.3734
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van Dublinverordening en verblijfsvergunning in Roemenië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 juli 2017 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een asielaanvraag door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiser, die een asielaanvraag had ingediend op 20 maart 2017, had een authentiek paspoort en een door de Roemeense autoriteiten afgegeven visum. De aanvraag werd niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat de Roemeense autoriteiten op 30 mei 2017 hadden ingestemd met de overname van eiser op basis van de Dublinverordening.

Tijdens de zitting op 11 juli 2017 was eiser niet aanwezig, maar werd hij vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank overwoog dat het beroep van eiser op artikel 13, tweede lid, van de Dublinverordening niet kon slagen, omdat dit artikel betrekking heeft op verzoekers die illegaal of op onbekende wijze het grondgebied van de lidstaten zijn binnengekomen. Eiser had echter rechtmatig verblijf in Roemenië en had niet aannemelijk gemaakt dat Roemenië zijn verdragsverplichtingen niet zou nakomen.

De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had besloten om de aanvraag niet in behandeling te nemen en dat er geen grond was voor het oordeel dat de overdracht aan Roemenië in strijd zou zijn met de mensenrechten. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er werd een rechtsmiddel tegen deze uitspraak aangegeven, waarbij binnen een week hoger beroep kon worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.3734

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 juli 2017 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. M.E.Th. Hogervorst),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. A.H. Noordeloos).

Procesverloop

Bij besluit van 22 juni 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL17.3735, plaatsgevonden op 11 juli 2017. Eiser is niet verschenen en heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Eiser heeft op 20 maart 2017 een asielaanvraag ingediend. Uit het door eiser overgelegde authentieke paspoort is gebleken dat hij in het bezit is van een door de Roemeense autoriteiten afgegeven visum, geldig van 17 november 2015 tot 20 april 2016. Voorts is uit documenten die eiser heeft overgelegd gebleken dat hij een verblijfsvergunning voor studie heeft in Roemenië, geldig van 14 december 2015 tot 30 september 2019.
Op 30 maart 2017 heeft verweerder de Roemeense autoriteiten op grond van Verordening (EU) 604/2013 (de Dublinverordening) verzocht om eiser over te nemen. De Roemeense autoriteiten hebben middels het claimakkoord van 30 mei 2017 hiermee ingestemd op grond van artikel 12, eerste lid, van de Dublinverordening.
De rechtbank overweegt als volgt.
Het beroep van eiser op artikel 13, tweede lid, van de Dublinverordening kan niet slagen nu dit artikel betrekking heeft op een verzoeker die illegaal of op onbekende wijze het grondgebied van de lidstaten is binnengekomen. Uit het paspoort en de verklaringen van eiser volgt dat hij via een aangewezen doorlaatpost toegang heeft verkregen tot het grondgebied van de lidstaten en dat hij aldaar rechtmatig verblijf heeft.
Eiser heeft met het door hem in beroep gevoerde betoog niet aannemelijk gemaakt dat Roemenië zijn verdragsverplichtingen niet zal nakomen. Eiser heeft niet onderbouwd welke concrete aanwijzingen er hiervoor zouden zijn. De stelling van eiser dat Roemenië ten onrecht met de claim akkoord is gegaan heeft eiser niet aannemelijk gemaakt. De enkele verwijzing naar de in de zienswijze genoemde Country Report en een uitspraak van de Belgische vreemdelingenrechter is hiertoe onvoldoende. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich dan ook terecht met de in het besluit gegeven motivering op het standpunt gesteld dat geen grond bestaat voor het oordeel dat ten opzicht van Roemenië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan of dat door de overdracht van eiser aan Roemenië een situatie zal ontstaan die strijdig is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
Dat het overdrachtsbesluit in strijd zou zijn met de wet kan ook niet worden gevolgd. Uit het claimakkoord is niet af te leiden dat eiser niet vrijwillig naar Roemenië zou kunnen reizen.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid geen gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming van eiser hier te lande te behandelen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening nu eiser geen bijzondere, individuele omstandigheden heeft aangevoerd die maken dat de overdracht van onevenredige hardheid getuigt.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. Verwilligen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2017.

Rechtsmiddel