ECLI:NL:RBDHA:2017:83

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 januari 2017
Publicatiedatum
4 januari 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 9642
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoeken om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak betreffende AIO-aanvulling

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 3 januari 2017 uitspraak gedaan op verzoeken om voorlopige voorzieningen van een verzoekster, die in een bestuursrechtelijke procedure betrokken is bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB). De verzoekster had eerder bezwaar gemaakt tegen besluiten van de SVB, die haar aanvullende inkomensvoorziening voor ouderen (AIO-aanvulling) had herzien, geschorst en beëindigd. De verzoekster verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, omdat zij stelde dat zij in een spoedeisende situatie verkeerde door het ontbreken van een minimuminkomen en haar afhankelijkheid van haar familie voor levensonderhoud.

Tijdens de zitting op 3 januari 2017 heeft de voorzieningenrechter de verzoekster gevraagd om haar spoedeisend belang nader te onderbouwen. De verzoekster heeft echter geen bewijsstukken overgelegd die haar financiële noodsituatie onderbouwen, zoals aanmaningen of informatie over haar gezondheid. De voorzieningenrechter oordeelde dat er onvoldoende feiten en omstandigheden waren om aan te nemen dat er sprake was van een spoedeisend belang, zoals bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter de verzoeken om voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen sterke twijfel bestond aan de rechtmatigheid van de bestreden besluiten en er geen zwaarwegend spoedeisend belang was aangetoond. De uitspraak is openbaar gedaan en er is geen mogelijkheid tot hoger beroep tegen deze beslissing.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 16/9642, 16/9644 en 16/9645

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 januari 2017 op de verzoeken om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster], te [plaats], verzoekster

(gemachtigde: mr. G. Bloem),
tegen

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (SVB), verweerder

(gemachtigde: mr. G.E. Eind).

Procesverloop

Bij besluit van 4 april 2016 (primair besluit I) heeft verweerder de aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) van verzoekster over de periode van
1 november 2015 tot en met 31 maart 2016 herzien.
Bij besluit van 17 juni 2016 (primair besluit II) heeft verweerder de AIO-aanvulling van verzoekster per 13 juni 2016 geschorst.
Bij besluit van 20 juli 2016 (primair besluit III) heeft verweerder de AIO-aanvulling van verzoekster per 13 juni 2016 beëindigd (lees: ingetrokken).
Bij afzonderlijke besluiten van 24 oktober 2016 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren van verzoekster ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 januari 2017. Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en haar kleindochter. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening af.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Gelet op het bepaalde in artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), is voor het treffen van een voorlopige voorziening slechts plaats indien sterke twijfel bestaat aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit en een zwaarwegend spoedeisend belang maakt dat het voor verzoekster onevenredig bezwaarlijk zou zijn de beslissing in de hoofdzaak – in dit geval het beroep – te moeten afwachten. Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, of acute financiële nood is, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt, zodat hij alleen al daarom geen voorlopige voorziening treft.
3. In het kader van het spoedeisend belang heeft verzoekster naar voren gebracht dat de omstandigheid dat zij het in Nederland bestaande minimuminkomen niet meer ontvangt, spoedeisendheid met zich brengt. Zij is voor haar levensonderhoud afhankelijk van haar dochter en kleindochter. Bovendien is verzoekster ziek waardoor zij extra kosten moet maken.
4. Bij brief van 30 december 2016 heeft de voorzieningenrechter verzoekster verzocht het spoedeisend belang nader te onderbouwen. Verzoekster heeft evenwel geen stukken overgelegd, zoals aanmaningen, beslagen, afschriften van bankrekeningen dan wel een huuropzegging of een aangekondigde huisuitzetting. Evenmin heeft zij informatie inzake haar gestelde slechte gezondheidssituatie verstrekt.
5. De voorzieningenrechter ziet in de enkele stelling van verzoekster dat zij thans niet meer over het minimuminkomen beschikt onvoldoende belang gelegen voor het oordeel dat van verzoekster niet kan worden gevergd de beslissing in de beroepsprocedure af te wachten. Dat zij in een acute financiële noodsituatie verkeert, heeft verzoekster op geen enkele wijze middels stukken onderbouwd. Niet is gebleken dat het gestelde ontbreken van een minimuminkomen binnen de periode waarin op de beroepschriften zal worden beslist, zal gaan leiden tot incassoprocedures, afsluiting van energievoorzieningen, uithuiszetting, broodnood dan wel anderszins een levensbedreigende situatie. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn er onvoldoende feiten en omstandigheden naar voren gebracht om een spoedeisend belang als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb aanwezig te achten.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L.S.N. Geerlings, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 januari 2017.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.