In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 3 januari 2017 uitspraak gedaan op verzoeken om voorlopige voorzieningen van een verzoekster, die in een bestuursrechtelijke procedure betrokken is bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB). De verzoekster had eerder bezwaar gemaakt tegen besluiten van de SVB, die haar aanvullende inkomensvoorziening voor ouderen (AIO-aanvulling) had herzien, geschorst en beëindigd. De verzoekster verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, omdat zij stelde dat zij in een spoedeisende situatie verkeerde door het ontbreken van een minimuminkomen en haar afhankelijkheid van haar familie voor levensonderhoud.
Tijdens de zitting op 3 januari 2017 heeft de voorzieningenrechter de verzoekster gevraagd om haar spoedeisend belang nader te onderbouwen. De verzoekster heeft echter geen bewijsstukken overgelegd die haar financiële noodsituatie onderbouwen, zoals aanmaningen of informatie over haar gezondheid. De voorzieningenrechter oordeelde dat er onvoldoende feiten en omstandigheden waren om aan te nemen dat er sprake was van een spoedeisend belang, zoals bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter de verzoeken om voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen sterke twijfel bestond aan de rechtmatigheid van de bestreden besluiten en er geen zwaarwegend spoedeisend belang was aangetoond. De uitspraak is openbaar gedaan en er is geen mogelijkheid tot hoger beroep tegen deze beslissing.