ECLI:NL:RBDHA:2017:8254

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 mei 2017
Publicatiedatum
24 juli 2017
Zaaknummer
09/817120-17
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van ISD-maatregel na mishandeling, bedreiging en belediging door verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 mei 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder mishandeling van een ambtenaar, bedreiging van politieagenten, en belediging van verschillende personen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 14 januari 2017 in een trein opzettelijk een ambtenaar, [slachtoffer 1], heeft mishandeld door haar hand met kracht vast te grijpen en in te knijpen. Tevens heeft hij op dezelfde dag [slachtoffer 2] en [getuige 2], agenten van politie Eenheid Den Haag, bedreigd met de woorden dat hij ervoor zou zorgen dat zij doodgeschoten zouden worden. Daarnaast heeft de verdachte op verschillende momenten beledigende uitlatingen gedaan naar [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4]. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie om de verdachte de ISD-maatregel op te leggen voor de duur van twee jaren toegewezen, omdat de verdachte een patroon van recidive vertoont en er een hoog recidiverisico is. De rechtbank heeft geoordeeld dat de veiligheid van de maatschappij eist dat de verdachte behandeld wordt voor zijn problematiek en dat de ISD-maatregel noodzakelijk is om verdere recidive te voorkomen. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat de verdachte eerder is veroordeeld voor vergelijkbare feiten en dat hij niet heeft meegewerkt aan reclasseringstoezicht.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/817120-17
Datum uitspraak: 4 mei 2017
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1981 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in de [P.I.] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 20 april 2017.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Stolk en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. T. den Haan, advocaat te Amsterdam, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 14 januari 2017 in een trein rijdende op het tracject Leiden - Alphen aan den Rijn, in elk geval in Nederland, opzettelijk een ambtenaar, te weten [slachtoffer 1] (buitengewoon opsporingsambtenaar in dienst van de Nederlandse Spoorwegen), gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening, heeft mishandeld door de hand en/of de pols van die [slachtoffer 1] (met kracht) vast te grijpen en/of (vervolgens) (met kracht) in die hand te knijpen en/of die hand naar de pols te buigen;
2.
hij op of omstreeks 14 januari 2017 te Gouda [slachtoffer 2] (agent van politie Eenheid Den Haag) en/of [getuige 2] (hoofdagent van politie Eenheid Den Haag) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 2] en/of [getuige 2] dreigend de woorden toegevoegd :"Wachten jullie maar! Jullie komen nog wel. Ik ga er voor zorgen dat jullie doodgeschoten worden door de Mossad!" en/of "Ik ga er voor zorgen dat julllie doodgeschoten worden. Jullie zijn allemaal hetzelfde", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
hij op of omstreeks
19juni 2016 te Leiden opzettelijk [slachtoffer 3] , in zijn/haar/hun tegenwoordigheid, mondeling, heeft beledigd door hem/haar/hun de woorden toe te voegen: "kanker, vies vuil varken en pedofiel" en/of "flikker", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
4.
hij op of omstreeks 04 december 2016 te Gouda opzettelijk [slachtoffer 4] , in zijn/haar/hun tegenwoordigheid, mondeling en/of door feitelijkheden heeft beledigd door
  • hem/haar/hun de woorden toe te voegen: "Ik neuk je moeder, die kanker hoer! Vieze vuile kankerlijer" , althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking en/of
  • door op de rug van die [slachtoffer 4] te spugen;
5.
hij op of omstreeks 11 januari 2017 te Alphen aan den Rijn en/of Gouda, althans in Nederland, gegevens heeft doorgegeven, met het oogmerk (een) ander(en) ten onrechte te doen geloven dat op een al dan niet voor het publiek toegankelijke plaats een voorwerp aanwezig was, waardoor een ontploffing kon worden teweeggebracht, immers heeft hij, verdachte, met voornoemd oogmerk (met diens mobiele telefoon) het alarmnummer 112 gebeld en doorgegeven -zakelijk weergegeven- dat er in het winkelcentrum Ridderhof te Alphen aan den Rijn een persoon stond met een gordel en dat deze persoon zichzelf op wilde offeren en dat er zo snel mogelijk actie moesten worden ondernomen omdat men niet de toestand van Tristan van der Vlist wilde.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen zijn.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten, omdat – kort gezegd – het wettig en overtuigend bewijs ontbreekt.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Feit 1
[slachtoffer 1] (hierna ook: [slachtoffer 1] ) heeft aangifte gedaan van mishandeling, gepleegd op 14 januari 2017. Zij heeft het volgende verklaard. Zij was als conductrice werkzaam bij de Nederlandse Spoorwegen. Zij bevond zich in de Intercity van Leiden in de richting van Utrecht. [2] Deze trein bevond zich in de gemeente Alphen aan den Rijn. [slachtoffer 1] schreef aan een man een proces-verbaal uit voor het niet tonen van een geldig vervoersbewijs. Zij legitimeerde zich als buitengewoon opsporingsambtenaar. De man sprong plotseling op en kwam agressief op [slachtoffer 1] af. Hij schreeuwde tegen [slachtoffer 1] en greep haar hand. De man kneep haar hand helemaal dicht, waardoor [slachtoffer 1] een snijdende pijn in haar hand voelde. Kort daarna kwamen er andere reizigers bij en op dat moment liet de man de hand van [slachtoffer 1] los. [3] Op het identiteitsbewijs van de man zag [slachtoffer 1] de volgende persoonsgegevens: [verdachte] , geboren op [geboortedag] 1981 te [geboorteplaats] . [4]
[getuige 1] heeft verklaard dat hij op 14 januari 2017 in de trein van Leiden richting Alphen aan den Rijn zat. Hij zag dat in de hal van de trein een conductrice in gesprek was met een man en dat de man ineens boos werd en op de conductrice afsprong. [getuige 1] is er naar toe gelopen. Toen hij de hal binnen kwam zag hij dat de conductrice in een hoek stond en dat de man neus aan neus tegen de conductrice stond. Toen [getuige 1] binnen kwam, nam de man gelijk afstand van de conductrice. [5]
De rechtbank acht gelet op voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] heeft mishandeld. Hoewel getuige [getuige 1] de daadwerkelijke mishandeling niet heeft gezien, sluit zijn verklaring naadloos aan op de verklaring van aangeefster. [getuige 1] heeft verklaard dat de man boos was, op de conductrice afsprong, dat er een confrontatie was en dat de man afstand nam toen [getuige 1] binnen kwam. Ook [slachtoffer 1] heeft verklaard dat er een confrontatie was en dat de man haar losliet op het moment dat er andere reizigers binnenkwamen. De verklaring van [slachtoffer 1] vindt voldoende ondersteuning in de verklaring van getuige [getuige 1] .
Feit 2
[slachtoffer 2] en [getuige 2] , respectievelijk agent en hoofdagent van politie Eenheid Den Haag, hebben verklaard dat zij op 14 januari 2017 werkzaam waren in Gouda. Verdachte riep tijdens zijn insluiting tegen [slachtoffer 2] en [getuige 2] : ‘Wachten jullie maar! Jullie komen nog wel. Ik ga er voor zorgen dat jullie doodgeschoten worden door de Mossad!’. [slachtoffer 2] vroeg aan verdachte wat hij bedoelde met zijn opmerking. Daarop zei verdachte: ‘Ik ga er voor zorgen dat jullie doodgeschoten worden’. [slachtoffer 2] en [getuige 2] hebben verklaard dat verdachte onberekenbaar op hen overkwam en dat zij hem in staat achtten de daad bij het woord te voegen. Zij voelden zich bedreigd. [6]
Namens [slachtoffer 2] en [getuige 2] is door [aangever] aangifte gedaan van bedreiging. [7]
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is voor veroordeling ter zake van bedreiging vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee werd gedreigd ook zou worden gepleegd. De rechtbank acht de door verdachte geuite teksten inherent bedreigend van aard. Het feit dat verdachte daarbij in dit verband de Mossad noemt, maakt niet dat de woorden direct als een fantasieverhaal moeten worden afgedaan, zoals de verdediging heeft aangevoerd. Verdachte kwam onberekenbaar over op de verbalisanten en zij achtten hem in staat de daad bij het woord te voegen. Bij verbalisanten kon door de woorden van verdachte de redelijke vrees ontstaan dat verdachte de daad bij het woord zou voegen. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de twee verbalisanten heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven.
Feit 3
[slachtoffer 3] heeft aangifte gedaan van belediging, gepleegd op 19 juni 2016 te Leiden. Hij heeft verklaard dat hij op station Leiden oogcontact maakte met een man naast hem en dat hij de man tegen hem hoorde zeggen: ‘kanker, vuil vies varken en pedofiel’. [slachtoffer 3] keek weg. De man keek weer naar hem en zei weer dat [slachtoffer 3] een vuil vies varken en een pedofiel was. [slachtoffer 3] heeft vervolgens de Spoorwegpolitie aangesproken. [8] Van een agent van de spoorwegpolitie begreep [slachtoffer 3] dat verdachte de man was die hem uitgescholden had. [9] [slachtoffer 3] heeft uitdrukkelijk verzocht om over te gaan tot vervolging. [10]
[getuige 3] heeft verklaard dat hij op 19 juni 2016 werkzaam was als medewerker Veiligheid en Service op Station Leiden. Hij werd aangesproken door een reiziger, genaamd [slachtoffer 3] , die vertelde dat hij door een andere reiziger was uitgemaakt voor pedofiel, kankerlijer, flikker en woorden van gelijke strekking. [11] [getuige 3] heeft de man aangesproken die [slachtoffer 3] aanwees. De man bevestigde dat hij enkele ogenblikken daarvoor een conflict had gehad met [slachtoffer 3] . Tijdens het gesprek verwees de man naar [slachtoffer 3] als ‘die flikker’. De man was verdachte. [12]
De rechtbank acht gelet op voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 3] heeft beledigd. Hoewel getuige [getuige 3] de daadwerkelijke belediging niet heeft gehoord, heeft [slachtoffer 3] tegenover [getuige 3] al verklaard dat hij was beledigd. Toen [getuige 3] in gesprek ging met verdachte, bevestigde verdachte dat hij een conflict had met [slachtoffer 3] en verwees hij naar [slachtoffer 3] als ‘die flikker’. De verklaring van [slachtoffer 3] vindt voldoende ondersteuning in de verklaring van getuige [getuige 3] .
Feit 4
[slachtoffer 4] heeft aangifte gedaan van belediging, gepleegd op 4 december 2016 te Gouda. [slachtoffer 4] heeft verdachte die dag meerdere keren weggestuurd bij het Leger des Heils. Verdachte kwam scheldend op [slachtoffer 4] af: ‘ik neuk je moeder, die kanker hoer! Vieze vuile kankerlijer’ en nog meer woorden van gelijke strekking. [13] [slachtoffer 4] draaide zich op en hoorde verdachte spugen. [slachtoffer 4] voelde dat het spuug op zijn rug terecht kwam. [14] [slachtoffer 4] heeft uitdrukkelijk verzocht om over te gaan tot vervolging van verdachte. [15]
[getuige 4] heeft verklaard dat hij op 4 december 2016 bij het Leger des Heils in Gouda was. Hij hoorde dat er een woordenwisseling was tussen een medewerker van het Leger des Heils en [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte). [getuige 4] zag dat verdachte spuugde op de rug van de medeweker. [16]
[getuige 5] heeft verklaard dat hij op 4 december 2016 bij het Leger des Heils in Gouda was. Hij zag dat Mohammad (de rechtbank begrijpt: verdachte) tegen [slachtoffer 4] aan het schelden was. [getuige 5] hoorde diverse malen ‘kanker’ en ‘fuck you en fuck je moeder’. [17]
De rechtbank acht gelet op voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdacht [slachtoffer 4] beledigd heeft. De verklaring van [slachtoffer 4] wordt ondersteund door de verklaringen van [getuige 4] en [getuige 5] . De uitlatingen van verdachte zijn naar hun aard beledigend en ook het spugen kan niet anders dan als beledigend worden opgevat.
Feit 5 [18]
Op 11 januari 2017 werd er via 112 een telefonische melding gedaan bij de politie. [19] De melder verklaarde dat een man – meneer [betrokkene] – bezig was zichzelf op te offeren in de buurt van de Ridderhof te Alphen aan den Rijn en dat deze man zo’n gordel om zijn lichaam had. De melder wilde dat er zo snel mogelijk actie ondernomen zou worden en zei ‘wij willen niet de toestand van Tristan van der Vlist’. [20]
Het winkelcentrum De Ridderhof te Alphen aan den Rijn is naar aanleiding van deze melding door meerdere politie-eenheden omsingeld en er is gezocht naar de genoemde [betrokkene] . Deze persoon is niet aangetroffen. [21] Toen geprobeerd werd de melder terug te bellen nam deze niet meer op. [22]
De melding werd gedaan met het telefoonnummer [telefoonnummer] . [23] Door de politie is vastgesteld dat het IMSI-nummer behorend bij dit telefoonnummer is [IMSI-nummer] . Uit de historische verkeersgegevens van dit nummer over de periode van 29 december 2016 tot en met 13 januari 2017 is afgeleid dat er contacten zijn geweest met de ouders van verdachte en twee advocaten(kantoren), waarvan één de voorkeursadvocaat van verdachte betrof. [24] Op de dag van de melding gebruikte het nummer steeds zendmasten in Gouda en geen enkele keer een zendmast in Alphen aan den Rijn. [25]
De telefoon van verdachte is op 16 januari 2017 in beslag genomen. In zijn telefoon zat een simkaart met het IMSI-nummer [IMSI-nummer] . [26]
De rechtbank stelt op grond van bovenstaande vast dat de melding die op 11 januari 2017 is gedaan, is gedaan met het toestel van verdachte. In de telefoon die hij bij zich had is de simkaart met het IMSI-nummer aangetroffen waarmee de melding was gedaan. Niet aannemelijk is geworden dat op het moment van de melding iemand anders de beschikking over de telefoon van verdachte had. Daarmee staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat het verdachte is geweest die de melding heeft gedaan.
De rechtbank stelt vast dat de melding een valse melding was. De politie is ter plaatse gegaan, maar heeft de genoemde ‘ [betrokkene] ’ niet aangetroffen. Er blijkt verder niet dat sprake was van onrust of een dreigende situatie, terwijl de melder spreekt over het feit dat iedereen het kon zien. Ook blijkt uit de historische gegevens van het telefoonnummer dat het nummer de dag van de melding geen enkele keer een zendmast in Alphen aan den Rijn heeft aangestraald. De melder bevond zich op het moment van de melding kennelijk niet in Alphen aan den Rijn.
De rechtbank acht zodoende wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een valse bommelding heeft gedaan.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat verdachte:
1.
op 14 januari 2017 in een trein rijdende op het traject Leiden - Alphen aan den Rijn, opzettelijk een ambtenaar, te weten [slachtoffer 1] (buitengewoon opsporingsambtenaar in dienst van de Nederlandse Spoorwegen), gedurende de rechtmatige uitoefening van haar bediening, heeft mishandeld door de hand van die [slachtoffer 1] (met kracht) vast te grijpen en vervolgens (met kracht) in die hand te knijpen;
2.
op 14 januari 2017 te Gouda [slachtoffer 2] (agent van politie Eenheid Den Haag) en [getuige 2] (hoofdagent van politie Eenheid Den Haag) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 2] en [getuige 2] dreigend de woorden toegevoegd :"Wachten jullie maar! Jullie komen nog wel. Ik ga er voor zorgen dat jullie doodgeschoten worden door de Mossad!" en "Ik ga er voor zorgen dat jullie doodgeschoten worden.";
3.
op
19juni 2016 te Leiden opzettelijk [slachtoffer 3] , in zijn tegenwoordigheid, mondeling, heeft beledigd door hem de woorden toe te voegen: "kanker, vies vuil varken en pedofiel" , althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
4.
op 4 december 2016 te Gouda opzettelijk [slachtoffer 4] , in zijn tegenwoordigheid, mondeling en door
eenfeitelijkhe
id heeft beledigd door
  • hem de woorden toe te voegen: "Ik neuk je moeder, die kanker hoer! Vieze vuile kankerlijer", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking en
  • door op de rug van die [slachtoffer 4] te spugen;
5.
op 11 januari 2017 te Alphen aan den Rijn en/of Gouda, althans in Nederland, gegevens heeft doorgegeven, met het oogmerk (een) ander(en) ten onrechte te doen geloven dat op een al dan niet voor het publiek toegankelijke plaats een voorwerp aanwezig was, waardoor een ontploffing kon worden teweeggebracht, immers heeft hij, verdachte, met voornoemd oogmerk (met diens mobiele telefoon) het alarmnummer 112 gebeld en doorgegeven -zakelijk weergegeven - dat er in het winkelcentrum Ridderhof te Alphen aan den Rijn een persoon stond met een gordel en dat deze persoon zichzelf op wilde offeren en dat er zo snel mogelijk actie moesten worden ondernomen omdat men niet de toestand van Tristan van der Vlist wilde.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
ten aanzien van feit 1: mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
ten aanzien van feit 2: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
ten aanzien van de feiten 3 en 4: eenvoudige belediging;
ten aanzien van feit 5: gegevens doorgeven met het oogmerk een ander ten onrechte te doen geloven dat op een al dan niet voor het publiek toegankelijke plaats een voorwerp aanwezig is waardoor een ontploffing kan worden teweeggebracht.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) moet worden opgelegd voor de duur van 2 jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat niet duidelijk is of aan de wettelijke vereisten voor oplegging van de ISD-maatregel is voldaan en dat de maatregel daarom niet opgelegd moet worden. Het opleggen van een ISD-maatregel heeft – kort gezegd – geen zin, gelet op het verloop van een eerdere ISD-maatregel. De verdediging heeft verzocht een aantal maanden gevangenisstraf op te leggen, met aftrek van het voorarrest. Geheel subsidiair heeft de verdediging verzocht de ISD-maatregel voor de duur van 1 jaar op te leggen, met aftrek van het voorarrest.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een serie nare overlast gevende feiten, waaronder mishandeling, bedreiging en het doen van een valse bommelding. De rechtbank rekent verdachte met name dit laatste feit zwaar aan. Verdachte heeft bij 112 gemeld dat er een persoon met een gordel om zich wilde opofferen bij het winkelcentrum De Ridderhof in Alphen aan den Rijn. De politie is naar aanleiding van de melding met meerdere eenheden ter plaatse gegaan en heeft het winkelcentrum omsingeld. Het doen van dit soort valse meldingen leidt tot gevoelens van angst en onveiligheid en kan leiden tot maatschappelijke ontwrichting, zeker gelet op het huidige tijdsgewricht en de geschiedenis van met name dit winkelcentrum. Bovendien vormen dit soort valse meldingen een aanzienlijke verstoring van de openbare orde en frustreren zij de werking van de hulpdiensten. De rechtbank neemt het verdachte ook kwalijk dat hij geen enkele verantwoordelijkheid neemt voor zijn daden.
Uit het uittreksel justitiële documentatie van 18 april 2017 volgt dat verdachte meermalen eerder is veroordeeld voor het plegen van diverse strafbare feiten. Ook blijkt dat verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan de nu door hem begane misdrijven, ten minste drie keer wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf is veroordeeld. Deze veroordelingen betreffen onder meer de volgende:
  • een veroordeling van de politierechter te Den Haag van 3 maart 2016 voor mishandeling tot 92 dagen gevangenisstraf;
  • een veroordeling van de politierechter te Den Haag van 8 september 2015 voor fraude en huisvredebreuk tot 4 maanden gevangenisstraf, waarvan 1 maand voorwaardelijk en;
  • een veroordeling van de meervoudige strafkamer te Den Haag van 28 december 2012 voor opzetheling en bedreiging tot een ISD-maatregel voor 2 jaren;
  • de beslissing van de meervoudige strafkamer te Arnhem van 8 januari 2015 tot voortzetting van de ISD-maatregel .
Deze straffen zijn ten uitvoer gelegd voorafgaand aan het plegen van de in deze zaak ten laste gelegde strafbare feiten.
De rechtbank heeft kennis genomen van het Reclasseringsadvies ISD van GGZ Reclassering Palier van 14 maart 2017, opgesteld en ondertekend door R. Liekens-Willems en N. van der Wal. Verdachte heeft niet willen meewerken aan de totstandkoming van deze rapportage. Hij heeft in het verleden meermalen reclasseringstoezicht gehad, maar geen enkel toezicht is positief afgerond. Hij werkte niet mee aan de geboden behandeling en kwam afspraken niet na. Verdachte werd in de extramurale fase van de ISD-maatregel in 2014 en 2015 begeleid, maar dit verliep niet naar wens en verdachte is voor de resterende termijn van de maatregel teruggeplaatst in een penitentiaire inrichting. Er zijn aanwijzingen voor persoonlijkheids- en psychiatrische problematiek, maar hier is geen duidelijk zicht op, omdat verdachte ook in het verleden heeft geweigerd mee te werken aan onderzoek. Hierdoor kan niet goed bepaald worden hoe de persoonlijke problematiek in relatie staat tot het delictgedrag en welke interventies wel zouden kunnen aanslaan. Verdachte is intimiderend, provocerend en dreigend in zijn gedrag naar hulpverleners. Behandeling is nodig om het hoge recidiverisico in te perken. Omdat verdachte nergens aan wil meewerken, adviseert de reclassering oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel.
De rechtbank stelt vast dat aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van een ISD-maatregel stelt. Immers, verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, terwijl verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan de door hem begane misdrijven tenminste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld en de feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen. Verder dient er ernstig rekening mee te worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan. De veiligheid van personen eist het opleggen van de maatregel.
De rechtbank is tot slot niet gebleken van redenen om deze maatregel niet op te leggen. De rechtbank zal de officier van justitie daarom volgen in zijn vordering, omdat er geen andere reële mogelijkheden zijn om te komen tot gedragsverandering bij verdachte.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de behandeling van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van 2 jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n, 57, 63, 142a, 266, 285, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
ten aanzien van feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
ten aanzien van de feiten 3 en 4:
eenvoudige belediging;
ten aanzien van feit 5:
gegevens doorgeven met het oogmerk een ander ten onrechte te doen geloven dat op een al dan niet voor het publiek toegankelijke plaats een voorwerp aanwezig is waardoor een ontploffing kan worden teweeggebracht;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot
plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P. van Essen, voorzitter,
mr. E.J. van As, rechter,
mr. P.J. Schreuder, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. C.M. van de Kamp, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 mei 2017.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2017015091 Z, van de politie eenheid Den Haag, district Alphen aan den Rijn - Gouda, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 71).
2.Proces-verbaal van aangifte, p. 33.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 70
4.Proces-verbaal van aangifte, p. 33.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige, p. 35.
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 42.
7.Proces-verbaal van aangifte, p. 39.
8.Proces-verbaal van aangifte, p. 13.
9.Proces-verbaal van aangifte, p. 14.
10.Proces-verbaal ontvangst klacht, p. 17.
11.Proces-verbaal van bevindingen, p. 21.
12.Proces-verbaal van bevindingen, p. 22.
13.Proces-verbaal van aangifte, p. 23.
14.Proces-verbaal van aangifte, p. 24.
15.Proces-verbaal ontvangst klacht, p. 27.
16.Proces-verbaal van verhoor getuige, p. 29.
17.Proces-verbaal van verhoor getuige, p. 31.
18.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2017011166 van de politie eenheid Den Haag, district Alphen aan den Rijn - Gouda, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 33).
19.Proces-verbaal, p. 2.
20.Proces-verbaal van bevindingen, p. 4.
21.Proces-verbaal van verdenking, p. 6.
22.Proces-verbaal van verdenking, p. 7.
23.Proces-verbaal van bevindingen, p. 15.
24.Proces-verbaal van bevindingen, p. 16.
25.Proces-verbaal van bevindingen, p. 17.
26.Proces-verbaal van bevindingen, p. 20.