ECLI:NL:RBDHA:2017:8232

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 juli 2017
Publicatiedatum
24 juli 2017
Zaaknummer
09/787071-16
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Celstraf en taakstraf voor betrokkenheid bij overvallen en vrijheidsberoving in Naaldwijk

Op 24 juli 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen zes verdachten, waarvan vijf minderjarigen, die betrokken waren bij een reeks overvallen en een vrijheidsberoving in Naaldwijk. De rechtbank heeft hen veroordeeld voor hun rol in deze misdrijven, maar sprak hen vrij van het lidmaatschap van een criminele organisatie. De zaak kwam aan het licht na aangiften van slachtoffers die onder bedreiging van een nepvuurwapen hun bankpassen en pincodes moesten afgeven. De verdachten, die via een datingsite slachtoffers wisten te lokken, werden in verschillende samenstellingen verantwoordelijk gehouden voor de overvallen. De minderjarige verdachten kregen jeugddetentie opgelegd variërend van 180 tot 315 dagen, terwijl de meerderjarige verdachte een gevangenisstraf van 17 maanden kreeg. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de persoonlijke omstandigheden van de verdachten, waaronder hun jeugdige leeftijd en de aanwezigheid van psychische stoornissen. De rechtbank legde ook bijzondere voorwaarden op, waaronder begeleiding van de jeugdreclassering en behandeling voor de verdachten.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer 09/787071-16
Datum uitspraak: 24 juli 2017
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren van 9 maart 2017 en 6 juli 2017. Het onderzoek ter terechtzitting is op 10 juli 2017 gesloten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. W.J. de Graaf en van hetgeen door de raadsman van de verdachte mr. F.P. Holthuis, advocaat te Den Haag, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 3 november 2016 te Naaldwijk, gemeente Westland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen (in totaal) (ongeveer) 2000 euro, althans enig geldbedrag, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [aangever] gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkende voorwerp op die [aangever]
- (vervolgens) (daarbij) (dreigend) om geld en/of credicards heeft/hebben gevraagd en/of
- (vervolgens) de kleding van die [aangever] heeft/hebben doorzocht en/of
- (vervolgens) een mobiele telefoon en/of een bankpas(sen) en/of een creditcard en/of de autosleutels van die [aangever] (tijdelijk) heeft/hebben afgenomen/geleend en/of (daarbij) die [aangever] heeft/hebben gevraagd om de (bijbehorende) pincode(s);
en/of
hij op of omstreeks 3 november 2016 te Naaldwijk, gemeente Westland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [aangever] heeft gedwongen tot de afgifte van een of meerdere bankpas(sen) en/of een creditcard en/of de hierbij behorende pincode(s) en/of een mobiele telefoon en/of een portemonnee en/of een autosleutel, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever] in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), voornoemde [aangever]
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkende voorwerp op die [aangever] heeft/hebben gericht, althans aan die [aangever] heeft/hebben getoond en/of
- (vervolgens) (daarbij) (dreigend) om geld en/of creditcards heeft/hebben gevraagd en/of
- (vervolgens) de kleding van die [aangever] heeft/hebben doorzocht en/of
- (vervolgens) een mobiele telefoon en/of een bankpas(sen) en/of een creditcard en/of de autosleutels van die [aangever] (tijdelijk) heeft/hebben afgenomen/geleend en/of (daarbij) die [aangever] heeft/hebben gevraagd om de (bijbehorende) pincode(s);
heeft/hebben gericht, althans aan die [aangever] heeft/hebben getoond en/of
2.
hij op of omstreeks 3 november 2016 te Naaldwijk, gemeente Westland, tezamen
en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [aangever] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden,
immers heeft/hebben verdachte en/of een of meer van diens mededader(s) met dat
opzet die [aangever] in/naar een (kraak)pand gehaald/geleid/gelokt en/of
(vervolgens) die [aangever] op een stoel laten plaatsnemen en/of (vervolgens) een
vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [aangever]
gericht (gehouden), althans aan die [aangever] getoond en/of (vervolgens) (daarbij)
de woorden toegevoegd dat hij moest blijven zitten en/of niet mocht bewegen en/of niet mocht praten en/of niet om hulp mocht roepen;
3.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 3 november 2016 tot en met 28 november 2016 te Naaldwijk, gemeente Westland en/of (elders) in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit hem, verdachte, en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 7] en/of één of meer anderen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
- diefstal met geweld (artikel 312 Wetboek van Strafrecht) en/of
- afpersing (artikel 317 Wetboek van Strafrecht) en/of
- wederrechtelijke vrijheidsberoving (artikel 282 Wetboek van Strafrecht) en/of
- handelen in strijd met bepalingen van de Wet wapens en munitie (Wet wapens
- en munitie);
3. Bewijsoverwegingen [1]
Ten aanzien van feit 1
3.1.1
Inleiding
[aangever] heeft bij de politie verklaard dat hij op 2 november 2016 aan het chatten was op Bullchat. Hij had contact met een jongen, genaamd [naam] , die ervaring wilde opdoen met het ‘uit de kast komen’. [naam] vroeg de aangever om hem toe te voegen op WhatsApp. Op 3 november 2016 omstreeks 18:00 uur werd de aangever gebeld door [naam] via WhatsApp. Zij spraken af om elkaar die avond om 21:00 uur te ontmoeten op de [adres] in Naaldwijk. Eenmaal aangekomen (omstreeks 21:15 uur) trof de aangever een jongen die zich voorstelde als [naam] . De jongen zei dat hij in een kraakpand woonde. Zij zijn een stuk gaan lopen en arriveerden rond 21:30 uur bij het kraakpand, waar de aangever door de jongen naar een soort technische ruimte werd gebracht. Onderweg naar deze ruimte zag de aangever twee jongens met een capuchon over het hoofd lopen. In de ruimte moest de aangever op een stoel gaan zitten en tegelijkertijd kwamen de eerder genoemde jongens ook binnen. Er werd direct om geld gevraagd. Zij pakten € 15,-- uit de portemonnee van de aangever. Eén van de jongens had een vuurwapen in zijn handen en toonde dat aan de aangever. Omdat de aangever bang was dat het vuurwapen gebruikt zou worden, heeft hij zijn ING bankpas en pincode afgegeven. Eén van de jongens liep weg, samen met twee andere jongens die nog buiten stonden. Zij namen de bankpas mee. Terwijl de aangever in de ruimte achterbleef met de andere jongens, werd tegen hem gezegd dat hij moest blijven zitten, niet mocht bewegen, niet mocht praten en niet om hulp mocht roepen of vragen. De aangever zag toen dat het pistool op zijn lichaam werd gericht. Hij voelde zich van zijn vrijheid beroofd.
Vervolgens kwam één van de drie jongens die weg was gegaan met de bankpas, terug om te zeggen dat de pincode niet werkte. Eén van de jongens doorzocht de kleding van de aangever en vond in zijn portemonnee nog een ABN-bankpas en een ABN-creditcard. Van deze passen moest de aangever onder dwang van het pistool de pincodes afgeven. Tijdens het doorzoeken van de kleding werden naast de portemonnee ook de autosleutel en mobiele telefoon van de aangever weggenomen.
Vervolgens moest de aangever zijn mobiele telefoon openen met zijn pincode. Later zag de aangever dat alle gesprekken, opgeslagen nummers en de WhatsApp met [naam] waren gewist.
Na enige tijd moest de aangever met de jongens mee naar buiten, waar hij op een bankje moest plaatsnemen, stil moest zijn en niet om hulp mocht vragen. Vervolgens moest hij weer meelopen met de jongens en zei één van de jongens tegen de aangever: “Luister eens, wat jij gedaan hebt, is niet goed en daarom moeten wij jou straffen. Jij hebt een afspraak gemaakt met iemand van 17 jaar. Wij straffen jou niet, maar nemen alleen geld van je af. Je wordt iets minder rijk”, of soortgelijke woorden.
Omstreeks 22:00 uur kwamen de jongens bij elkaar en kreeg de aangever zijn spullen terug, waarna de jongens vertrokken.
Na contact met de ABN hoorde de aangever dat met de ABN-creditcard een bedrag van 2.000 euro was opgenomen. [2]
De verdachte heeft bekend dat hij aan dit feit heeft deelgenomen samen met vier medeverdachten en dat hij van tevoren op de hoogte was van het plan om een homoseksuele man, die seks wilde met een 17-jarige jongen, te overvallen of af te persen. De verdachte heeft verklaard dat hij degene is geweest die samen met [medeverdachte 4] met de bankpas van de aangever is weggegaan, heeft gepind en tijdens het pinnen contact heeft onderhouden met medeverdachte [medeverdachte 1] , die zich bij het kraakpand bevond. Na het pinnen van € 2.000,-- zijn de verdachte en [medeverdachte 4] teruggegaan naar het kraakpand. De verdachte kreeg ook een deel van het gepinde bedrag. [3]
3.1.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte dit feit heeft begaan.
3.1.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. De raadsman heeft aangevoerd dat de meeste goederen door de aangever zijn afgegeven en dat het feit eerder kan worden gekwalificeerd als een afpersing dan als een diefstal met geweld.
3.1.4
De beoordeling van de tenlastelegging
De rechtbank is van oordeel dat met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering kan worden volstaan, nu de verdachte het ten laste gelegde feit heeft bekend. Voorts heeft de verdachte nadien niet anders verklaard en heeft de raadsman van de verdachte geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte, opgenomen in het [naam onderzoek] , met het proces-verbaalnummer 2016306941, inhoudende de verklaring van [aangever] (blz. 109 t/m 114);
  • de bekennende verklaring door de verdachte afgelegd ter terechtzitting van
Het eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde
De rechtbank is van oordeel dat op basis van voornoemde bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van een diefstal met geweld en bedreiging met geweld van een geldbedrag van ongeveer 2.000 euro. Dit is weggenomen door de verdachte en diens mededaders en niet afgegeven door de aangever.
Het tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde
Voorafgaand aan de diefstal van 2.000 euro werden bij de aangever de pinpas, creditcard, mobiele telefoon en autosleutel weggenomen. Hoewel de aangever heeft verklaard dat zijn ING pas door hemzelf werd afgegeven, is de rechtbank van oordeel dat op grond van het dossier is komen vast te staan dat deze pinpas, net als de overige genoemde goederen, van de aangever zijn afgenomen. Daarom kan niet worden bewezen dat deze goederen zijn afgegeven en dus afgeperst.
De bij de weggenomen bankpassen behorende pincodes zijn wel door de aangever afgegeven, maar een pincode kan niet worden aangemerkt als een goed in de zin van artikel 317 Wetboek van Strafrecht.
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich op 3 november 2016 samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde, te weten de diefstal met geweld en bedreiging met geweld van een bedrag van ongeveer 2.000 euro van [aangever] . De rechtbank acht het tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 2
3.2.1
Inleiding
Onder feit 2 is aan de verdachte ten laste gelegd dat [aangever] tijdens voornoemde gebeurtenis wederrechtelijk van zijn vrijheid is beroofd en beroofd gehouden. De aangever heeft daarover verklaard dat hij in een stoel in de technische ruimte moest plaatsnemen en dat een vuurwapen werd getoond en op hem gericht werd (gehouden). Daarbij werd ook gezegd dat de aangever moest blijven zitten, niet mocht bewegen, niet mocht praten en niet om hulp mocht roepen. [4]
De verdachte heeft deelname aan dit feit bekend. [5]
3.2.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte dit feit heeft begaan.
3.2.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 2 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
3.2.4
De beoordeling van de tenlastelegging
De rechtbank is van oordeel dat met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering kan worden volstaan, nu de verdachte het ten laste gelegde feit heeft bekend. Voorts heeft de verdachte nadien niet anders verklaard en heeft de raadsman van de verdachte geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte, opgenomen in het [naam onderzoek] , met het proces-verbaalnummer 2016306941, inhoudende de verklaring van [aangever] (blz. 109 t/m 114);
  • de bekennende verklaring door de verdachte afgelegd ter terechtzitting van
Op grond van deze verklaringen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich op 3 november 2016 samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [aangever] .
Ten aanzien van feit 3
3.3.1
Inleiding
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij samen met medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 7] heeft deelgenomen aan een criminele organisatie in de zin van artikel 140 Wetboek van Strafrecht en dat deze organisatie tot oogmerk zou hebben het plegen van misdrijven, te weten diefstal met geweld, afpersing, wederrechtelijke vrijheidsberoving en handelen in strijd met de Wet wapens en munitie.
3.3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank de verdachte zal vrijspreken van dit feit.
3.3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gepleit voor vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde feit, nu niet is gebleken dat de verdachte een rol heeft gehad in een criminele organisatie en dus niet kan worden aangemerkt als deelnemer van een criminele organisatie. Uit het dossier is gebleken dat de medeverdachten een grotere rol hebben gehad en zich ook meermalen schuldig hebben gemaakt aan misdrijven.
3.3.4
De beoordeling van de tenlastelegging.
Hoewel de officier van Justitie en de verdediging hebben bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van dit feit, omdat hij – gelet op zijn relatief geringe aandeel – niet als deelnemer aan een criminele organisatie kan worden aangemerkt, dient de rechtbank allereerst te beoordelen of sprake is van een criminele organisatie in de zin van artikel 140 Wetboek van Strafrecht.
Volgens de Hoge Raad [6] kan van een organisatie in de zin van artikel 140 Wetboek van Strafrecht worden gesproken indien sprake is van een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. Voor duurzaamheid en bestendigheid is een zeker tijdsverloop van het samenwerkingsverband een aanwijzing.
De rechtbank is er niet van overtuigd geraakt dat een dergelijk samenwerkingsverband bestond. De verdachten hebben in korte tijd (ongeveer drie weken) drie overvallen gepleegd. Zij kenden elkaar uit het Westland en waren deels bevriend met elkaar. Voor de verdachte geldt dat hij bij één overval betrokken is geweest, namelijk die op 3 november 2016. Erg bestendig was de samenwerking tussen de verdachten niet: van meet af aan is sprake geweest van wijzigingen in de samenstelling.
Na drie weken werden reeds grote scheuren zichtbaar in het samenwerkingsverband. [medeverdachte 1] werd door de andere medeverdachten verweten dat hij dacht dat hij de baas was en dat hij stomme dingen deed waardoor iedereen gepakt zou gaan worden. De medeverdachten [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] bespraken dat zij een nieuwe groep wilden starten om samen verder te gaan met het plegen van strafbare feiten. Tegelijkertijd zocht medeverdachte [medeverdachte 1] contact met personen buiten de oorspronkelijk groep om zich bij hen aan te sluiten. Hoewel volgens vaste jurisprudentie niet vereist is dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds hetzelfde is, is duidelijk dat (de kern van) het oorspronkelijke samenwerkingsverband na het feit van 28 november 2016 uit elkaar viel. Uit taps en berichtjes die zich in het dossier bevinden, blijkt dat er daarna door de medeverdachten nog is gesproken over het plegen van nieuwe overvallen, maar deze hebben – zover uit het dossier blijkt – niet plaatsgevonden. Overigens kan ook niet worden vastgesteld dat de verdachte daaraan nog deel heeft genomen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het door het ingrijpen van de politie bij een relatief korte periode is gebleven. Echter is het, gelet op het voorgaande, naar het oordeel van de rechtbank maar de vraag of de medeverdachten door zouden zijn gegaan met het plegen van overvallen. Hier kan in ieder geval geen oordeel over worden gegeven.
Daarnaast was er weliswaar sprake van een zekere structuur binnen de opzet van de overvallen. Uit het dossier blijkt dat twee medeverdachten het voortouw namen bij het maken van plannen om oudere, homoseksuele mannen af te persen. Andere medeverdachten – waaronder de verdachte – sloten zich, toen zij van deze plannen hoorden, hierbij aan. Vervolgens werd er een zekere rolverdeling gemaakt tussen de verdachten. Naar het oordeel van de rechtbank was er echter geen sprake van een zeer gestructureerd verband. De rechtbank leidt dat onder andere af uit hetgeen hiervoor is vermeld over de scheuren die ontstonden. Voorts lijkt bij de uitvoering van de overvallen, met uitzondering van die van 3 november 2016, nauwelijks sprake van planning en werd de loop van de delicten steeds grotendeels bepaald door onvoorziene omstandigheden en impulsieve reacties daarop. Dit past naar het oordeel van de rechtbank bij de leeftijd en ontwikkeling van de jonge verdachten.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 140 Wetboek van Strafrecht niet kan worden bewezen, nu de samenwerking tussen de verdachten onvoldoende duurzaam en bestendig was in combinatie met het feit dat deze niet zeer gestructureerd was. Gelet op het voorgaande zal de verdachte reeds daarom van het onder 3 ten laste gelegde feit worden vrijgesproken.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
hij op 3 november 2016 te Naaldwijk, gemeente Westland, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen ongeveer 2000 euro, toebehorende aan [aangever] , welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen die [aangever] gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en aan andere deelnemers aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld of welke bedreiging met geweld hierin bestond, dat zijn mededaders
- een op een vuurwapen gelijkende voorwerp op die [aangever]
hebben gericht en
- daarbij dreigend om geld en creditcards hebben gevraagd en
- de kleding van die [aangever] hebben doorzocht en
- een mobiele telefoon en bankpassen en een creditcard en de autosleutels van die [aangever] hebben afgenomen en daarbij die [aangever] hebben gevraagd om de bijbehorende pincodes;
2.
hij op 3 november 2016 te Naaldwijk, gemeente Westland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [aangever] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers hebben verdachte en diens mededaders met dat opzet die [aangever] naar een kraakpand gelokt en vervolgens die [aangever] op een stoel laten plaatsnemen en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [aangever] gericht (gehouden), en daarbij de woorden toegevoegd dat hij moest blijven zitten en niet mocht bewegen en niet mocht praten en niet om hulp mocht roepen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van de feiten

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van omstandigheden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder 3 ten laste gelegde wordt vrijgesproken en dat de verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder 1 en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 300 dagen met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 201 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met de bijzondere voorwaarden zoals voorgesteld door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna ook: de Raad). De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de (bijzondere) voorwaarden dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank bij de strafoplegging rekening dient te houden met de persoonlijke problematiek van de verdachte, zoals ook is gebleken uit de rapportages. De verdachte is gebaat bij behandeling en begeleiding.
Een werkstraf is passend, hoewel de verdachte het druk genoeg heeft met zijn school, stage en werk. Voorts zou een voorwaardelijke straf met daaraan gekoppeld de door de deskundigen geadviseerde voorwaarden passend zijn.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder zij zijn gepleegd en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een brute overval op een homoseksuele man. Binnen een vriendengroep ontstonden plannen om oudere, homoseksuele mannen via een chatsite te benaderen voor een afspraak om seks te hebben met een 17-jarige jongen en deze mannen vervolgens af te persen. Aan deze mannen werd voorgehouden dat het een jongen betrof die ervaring wilde opdoen met het ‘uit de kast komen’. Bij de plannen raakten steeds meer mensen betrokken en uiteindelijk is ook driemaal uitvoering gegeven aan de plannen. De verdachte was éénmaal betrokken bij een overval en een wederrechtelijke vrijheidsberoving.
Op 3 november 2016 werd een slachtoffer in de val gelokt en meegenomen naar een kraakpand, waar hij in een kleine technische ruimte op een stoel moest plaatsnemen, een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op hem gericht werd, zijn eigendommen van hem werden afgepakt en hij onder dwang zijn pincode moest afgeven. Daarbij waren de verdachte en vier mededaders betrokken. Nadat de buit binnen was, namelijk een gepind geldbedrag van € 2.000,--, kreeg het slachtoffer zijn goederen terug en mocht hij gaan.
De verdachte en zijn mededaders hebben zich specifiek gericht op oudere, homoseksuele mannen die interesse toonden in minderjarige jongens, omdat de bereidheid om aangifte te doen laag zou zijn. Oftewel, de verdachte en zijn mededaders zouden ermee kunnen wegkomen. Daarbij is ook nog door een aantal verdachten tijdens de politieverhoren opgemerkt dat de daden enigszins gerechtvaardigd waren omdat zij te maken hadden met – in hun ogen – pedoseksuele mannen. De rechtbank is geschrokken van dit misplaatste excuus voor de daden van de verdachte en zijn medeverdachten, die feitelijk waren ingegeven door het idee dat zij veel geld zouden kunnen maken met weinig inspanning en weinig risico om gepakt te worden.
De rechtbank acht het zeer verontrustend dat de verdachte, die jong is en geen strafblad heeft, zich schuldig heeft gemaakt aan een dergelijk heftig feit. Het schijnbare gemak waarmee dit feit werd bedacht en uitgevoerd, de bereidwilligheid van de deelnemers en de wijze waarop zij – blijkens de taps en berichtjes onderling in het dossier – over het feit, ook na het plegen ervan, spraken, is schokkend te noemen.
Het slachtoffer is bovendien wederrechtelijk van zijn vrijheid beroofd en gedurende een uur beroofd gehouden. Hij mocht niet praten, niet bewegen, moest stil zijn en mocht niet op hulp vragen of roepen. Daarbij werd een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aan hem getoond of op hem gericht.
Dit zijn zeer ernstige feiten. De verdachte en zijn mededaders hebben door hun handelen een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit, de persoonlijke levenssfeer en de persoonlijke bewegingsvrijheid van het slachtoffer.
Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke delicten veelal langdurig de psychisch nadelige gevolgen van het gebeurde ondervinden. Uit de aangifte blijkt ook dat het slachtoffer zeer angstig is geweest dat het vuurwapen af zou gaan. Uit het slachtoffergesprek dat hij heeft gehad met de officier van justitie blijkt ook dat hij heeft gevreesd en gebeden voor zijn leven. De zucht naar geld heeft ertoe geleid dat de verdachte slechts oog heeft gehad voor zijn financiële gewin en geen enkel respect heeft getoond voor het slachtoffer en diens bezittingen.
Dit alles rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan.
De rechtbank houdt er wel rekening mee dat de rol van de verdachte een kleinere is geweest dan die van een aantal mededaders.
Documentatie
Blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie is de verdachte niet eerder veroordeeld voor strafbare feiten.
Rapportages
De rechtbank heeft acht geslagen op de Pro Justitiarapportages van het psychiatrisch onderzoek d.d. 29 maart 2017 ondertekend door [naam kinder- en jeugdpsychiater] en van het psychologisch-pedagogisch onderzoek d.d. 11 april 2017 door [naam kinder- jeugdpsycholooh] .
De kinder- en jeugdpsychiater en de kinder- en jeugdpsycholoog hebben onder meer inhoudend, verkort en zakelijk weergegeven, gerapporteerd:
Bij de verdachte is sprake van een autismespectrumstoornis en de stoornis van Gilles de la Tourette. Ten tijde van het ten laste gelegde waren deze stoornissen ook aanwezig en de stoornissen hebben de gedragskeuzes van de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde beïnvloed. De verdachte heeft een beperkte cognitieve flexibiliteit waardoor hij moeite heeft met veranderingen. Door zijn beperkte sociale vaardigheden en beperkte begrip van vriendschap bleef hij bij de groep jongeren, ook al gingen zij iets doen wat de verdachte vreselijk vond. Hij beschikt over onvoldoende vaardigheden om zich uit een situatie terug te trekken of anderen een halt toe te roepen. De impulsiviteit heeft extra bijgedragen aan het eerst handelen en niet kunnen nadenken over de consequenties. Door zijn gebrekkige vermogen om zich in anderen te verplaatsen en een gebrek aan overzicht kon hij zich voorts onvoldoende laten leiden door de negatieve consequenties voor het slachtoffer. De rapporteurs hebben geadviseerd om het ten laste gelegde in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. Het recidiverisico wordt zonder interventie als matig ingeschat. Een beschermende factor is de positieve gerichtheid op school. De sterke band met zijn moeder en het hebben van een prosociale vriend zijn gunstige factoren die gestimuleerd kunnen worden tot beschermende factoren. Hij staat open voor hulpverlening.
Psycho-educatie over autismespectrumstoornis en een behandeling gericht op het vergroten van de impulscontrole, sociale vaardigheden, assertiviteit, morele ontwikkeling en empathie zijn van belang. Voorlichting over de risico’s van alcohol en cannabis is een aandachtspunt. Ouderbegeleiding gericht op psycho-educatie, het aanbrengen van structuur, duidelijkheid, toezicht en vrijetijdsbesteding is voorts van belang. Zowel voor de beperking van het recidiverisico als voor de psychische gesteldheid is het belangrijk dat het delictscenario besproken wordt. Medicatie kan een rol spelen bij het reguleren van het gedrag. De behandeling kan plaatsvinden bij de Waag. Na afronding van de forensische behandeling en begeleiding, lijkt overdracht van de behandeling aan een kinderpsychiatrische polikliniek aangewezen.
Voornoemde kan gerealiseerd worden in de vorm van een bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijke jeugddetentie, met toezicht en begeleiding van de jeugdreclassering.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 29 juni 2017, inhoudende – verkort en zakelijk weergegeven – :
Tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis houdt de verdachte zich aan de voorwaarden en komt hij afspraken goed na. De Raad ondersteunt het advies van de deskundigen en acht behandeling bij de Waag noodzakelijk. Medicatie voor het reguleren van zijn gedrag zou door de Waag ook moeten worden ingesteld en gecontroleerd. Toezicht en begeleiding van de jeugdreclassering is voorts geïndiceerd. De jeugdreclassering kan de verdachte stimuleren om naar school en stage te blijven gaan en zij kunnen aandacht geven aan het hebben van een positieve vrijetijdsbesteding en aan vriendenkeuze en middelengebruik. De verdachte is gebaat bij duidelijke regels en grenzen met een stevige structuur en externe sturing. De nadruk van de straf, bijvoorbeeld een deels voorwaardelijke jeugddetentie, dient te liggen op het doen slagen van de behandeling. Dit zal bijdragen aan verlaging van het recidiverisico.
Conclusie van de rechtbank
De rechtbank onderschrijft de conclusies uit voornoemde rapportages en zal de gegeven adviezen opvolgen.
Jeugddetentie
De ernst van de feiten rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank in beginsel zonder meer een forse onvoorwaardelijke jeugddetentie. Rekening houdend met de oriëntatiepunten van het LOVS, alsmede de rol van de verdachte in de bewezenverklaarde feiten, ligt deze echter lager dan door de officier van justitie is geëist. De rechtbank acht het, evenals de officier van justitie, voorts niet in het belang van de verdachte en de maatschappij dat hij terug wordt gestuurd naar een justitiële jeugdinrichting. Daarom zal een onvoorwaardelijke jeugddetentie worden opgelegd voor de duur van de reeds door de verdachte doorgebrachte tijd in verzekering en voorlopige hechtenis.
De rechtbank ziet daarnaast ook aanleiding een forse voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, om de verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Daaraan zullen de door de Raad geadviseerde (bijzondere) voorwaarden worden verbonden.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan misdrijven die zijn gericht tegen en gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Gelet op de problematiek van de verdachte en gelet op het feit dat de behandeling bij de Waag nog niet is aangevangen, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen. De rechtbank zal daarom bevelen dat de hierna te stellen (bijzondere) voorwaarden en het uit te oefenen toezicht door de jeugdreclassering dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.De vordering van de benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel

De heer [aangever] heeft zich ten aanzien van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 3.500,--, bestaande uit een bedrag van € 2.000,-- materiële schade en een bedrag van € 1.500,-- immateriële schade.
7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij voor zover het betreft de immateriële schade tot een bedrag van € 1.500,--, vermeerderd met de wettelijke rente en tot afwijzing van de vordering van de benadeelde partij voor het overige.
Tevens heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan de verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 1.500,--, subsidiair 30 dagen jeugddetentie ten behoeve van de benadeelde partij genaamd [aangever] .
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat bij indiening van de vordering van de benadeelde partij ten onrechte geen gebruik is gemaakt van het voegingsformulier dat in artikel 51g, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering is voorgeschreven. De benadeelde partij heeft de vordering evenmin ter terechtzitting ingediend. Nu de wet enkel deze twee mogelijkheden biedt, dient de benadeelde partij niet ontvankelijk te worden verklaard in de vordering. Subsidiair acht de verdediging de gevorderde immateriële schade alleszins redelijk.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Ontvankelijkheid van de benadeelde partij in de vordering
In artikel 51g van het Wetboek van Strafvordering is bepaald dat voeging voor de aanvang van de terechtzitting geschiedt door een opgave van de inhoud van de vordering en van de gronden waarop deze berust. Deze opgave vindt plaats bij de officier van justitie door middel van het door de Minister van Veiligheid en Justitie vastgestelde formulier. Ter terechtzitting geschiedt de voeging door de opgave bij de rechter. Dit laatste kan mondeling geschieden.
De rechtbank stelt vast dat in dit geval door (de advocaat van) de benadeelde partij geen gebruik gemaakt is van het voegingsformulier, noch ter terechtzitting opgave bij de rechter is gedaan. De rechtbank stelt tevens vast dat in het Wetboek van Strafvordering geen sanctie wordt genoemd voor het geval dat geen gebruik wordt gemaakt van deze twee mogelijkheden. Voorts stelt de rechtbank vast dat in de namens de benadeelde partij ingediende vordering de informatie die noodzakelijk is om te kunnen overgaan tot behandeling van de vordering, aanwezig is. In ieder geval is daarin genoemd de inhoud van de vordering en de gronden waarop zij berust. Gesteld noch gebleken is dat de verdachte er enig nadeel van heeft ondervonden dat de vordering niet door middel van het in de wet genoemde formulier dan wel ter terechtzitting bij de rechter is ingediend. De rechtbank ziet in het aangevoerde dan ook geen grond om de vordering niet ontvankelijk te verklaren. De rechtbank zal deze daarom inhoudelijk behandelen.
Materiële schade
De rechtbank zal de vordering, voor zover deze betrekking heeft op de materiële schade, afwijzen. Gebleken is dat de met de creditcard gepinde bedragen, te weten tweemaal
€ 1.000,--, door de creditcardmaatschappij aan de benadeelde partij zijn terugbetaald. De benadeelde partij heeft dus geen materiële schade meer.
Immateriële schade
De rechtbank acht de vordering tot immateriële schadevergoeding voor het totale bedrag van € 1.500,--, als vergoeding van de immateriële schade naar billijkheid toewijsbaar, gelet op de ernst van de feiten en aangezien is gebleken dat de benadeelde partij tijdens de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten doodsangsten heeft uitgestaan en heeft gebeden voor zijn leven.
De rechtbank zal derhalve de vordering hoofdelijk toewijzen tot een bedrag van € 1.500,--.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 3 november 2016 is ontstaan.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de immateriële schade die door de onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbare feiten is toegebracht en de verdachte voor deze feiten zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.500,--, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 3 november 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [aangever] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
36f, 47, 77a, 77g, 77h, 77i, 77x, 77y, 77z, 77za, 77aa, 77gg, 282 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de hem bij dagvaarding onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
t.a.v. feit 1:
diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en die diefstal gemakkelijk te maken en bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
t.a.v. feit 2:
medeplegen van het opzettelijk iemand van de vrijheid beroven en beroofd houden;
verklaart het bewezene en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte bij dagvaarding meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
jeugddetentie voor de duur van 180 DAGEN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van deze jeugddetentie groot
95 DAGEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden;
stelt de proeftijd vast op
twee jarenonder de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich vóór 28 juli 2017 zal melden bij Jeugd- en Gezinsbeschermers Haarlem, afdeling jeugdreclassering, en zich daarna gedurende een door de jeugdreclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) zal blijven melden zo lang en zo frequent als de jeugdreclassering noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van de Waag, op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen in de vorm van individuele behandeling;
- onderwijs volgt of een andere zinvolle, door de jeugdreclassering goedgekeurde dagbesteding heeft;
geeft opdracht aan Jeugd- en Gezinsbeschermers Haarlem, afdeling jeugdreclassering, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij:
wijst de vordering van de benadeelde partij [aangever] hoofdelijk toe en veroordeelt de verdachte tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen een bedrag van € 1.500,-- aan immateriële schade, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 3 november 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, met veroordeling van de verdachte in de kosten van de benadeelde partij gemaakt - tot op heden begroot op nihil - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededaders aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij voor het overige af;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 1.500,--, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 3 november 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [aangever] ;
bepaalt dat indien volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
25 dagen;
bepaalt dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.M. Borkent, kinderrechter, voorzitter,
mr. E.M.M. Engbers, kinderrechter,
en mr. J.B. Wijnholt, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van L.A. Neuman-Steenaart, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 juli 2017.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit – voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier betreffende het [naam onderzoek] , met het proces-verbaalnummer 2016306941, blz. 1 t/m 2119.
2.Proces-verbaal van aangifte door [aangever] d.d. 4 november 2016, blz. 109 t/m 114.
3.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 6 juli 2017.
4.Proces-verbaal van aangifte door [aangever] d.d. 4 november 2016, blz. 109 t/m 114.
5.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 6 juli 2017.
6.HR 22 januari 2008, NJ 2008/72.