ECLI:NL:RBDHA:2017:8222

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 juli 2017
Publicatiedatum
24 juli 2017
Zaaknummer
09/808940-16
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van zes verdachten, waaronder vijf minderjarigen, voor betrokkenheid bij overvallen en vrijheidsberoving in Naaldwijk

Op 24 juli 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen zes verdachten, waarvan vijf minderjarigen, die betrokken waren bij een reeks overvallen en een vrijheidsberoving in Naaldwijk. De rechtbank heeft de verdachten veroordeeld voor hun rol in deze misdrijven, waarbij zij gebruik maakten van geweld en bedreiging met een nepvuurwapen. De verdachten werden beschuldigd van diefstal met geweld, afpersing en wederrechtelijke vrijheidsberoving. De rechtbank sprak hen vrij van het lidmaatschap van een criminele organisatie, omdat er onvoldoende bewijs was voor een gestructureerd samenwerkingsverband.

De feiten vonden plaats in november 2016, toen slachtoffers via een datingsite werden benaderd en onder bedreiging van geweld hun geld en goederen moesten afgeven. De rechtbank oordeelde dat de minderjarige verdachten jeugddetentie opgelegd kregen, variërend van 180 tot 315 dagen, afhankelijk van het aantal bewezen feiten. De meerderjarige verdachte kreeg een gevangenisstraf van 17 maanden. Alle verdachten kregen begeleiding van de (jeugd)reclassering, met in sommige gevallen de verplichting tot behandeling.

De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, die door de overvallen in hun vrijheid en veiligheid zijn aangetast. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachten, waaronder hun leeftijd en psychische problemen, maar vond dat de ernst van de feiten een stevige straf rechtvaardigde.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer 09/808940-16
Datum uitspraak: 24 juli 2017
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
Geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats] ,
adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren van 9 maart 2017, 20 april 2017 en 3 juli 2017. Het onderzoek ter terechtzitting is op 10 juli 2017 gesloten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. W.J. de Graaf en van hetgeen door de raadsman van de verdachte mr. A.M. Seebregts, advocaat te Rotterdam, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 3 november 2016 te Naaldwijk, gemeente Westland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen (in totaal) (ongeveer) 2000 euro, althans enig geldbedrag, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte, en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkende voorwerp op die [slachtoffer 1]
- (vervolgens) (daarbij) (dreigend) om geld en/of credicards heeft/hebben gevraagd en/of
- (vervolgens) de kleding van die [slachtoffer 1] heeft/hebben doorzocht en/of
- (vervolgens) een mobiele telefoon en/of een bankpas(sen) en/of een creditcard en/of de autosleutels van die [slachtoffer 1] (tijdelijk) heeft/hebben afgenomen/geleend en/of (daarbij) die [slachtoffer 1] heeft/hebben gevraagd om de (bijbehorende) pincode(s);
en/of
hij op of omstreeks 3 november 2016 te Naaldwijk, gemeente Westland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een of meerdere bankpas(sen) en/of een creditcard en/of de hierbij behorende pincode(s) en/of een mobiele telefoon en/of een portemonnee en/of een autosleutel, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), voornoemde [slachtoffer 1] - een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkende voorwerp op die [slachtoffer 1] heeft/hebben gericht, althans aan die [slachtoffer 1] heeft/hebben getoond en/of
- (vervolgens) (daarbij) (dreigend) om geld en/of creditcards heeft/hebben gevraagd en/of
- (vervolgens) de kleding van die [slachtoffer 1] heeft/hebben doorzocht en/of
- (vervolgens) een mobiele telefoon en/of een bankpas(sen) en/of een creditcard en/of de autosleutels van die [slachtoffer 1] (tijdelijk) heeft/hebben afgenomen/geleend en/of (daarbij) die [slachtoffer 1] heeft/hebben gevraagd om de (bijbehorende) pincode(s);
heeft/hebben gericht, althans aan die [slachtoffer 1] heeft/hebben getoond en/of
2.
hij op of omstreeks 3 november 2016 te Naaldwijk, gemeente Westland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft/hebben verdachte en/of een of meer van diens mededader(s) met dat opzet die [slachtoffer 1] in/naar een (kraak)pand gehaald/geleid/gelokt en/of (vervolgens) die [slachtoffer 1] op een stoel laten plaatsnemen en/of (vervolgens) een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [slachtoffer 1] gericht (gehouden), althans aan die [slachtoffer 1] getoond en/of (vervolgens) (daarbij) de woorden toegevoegd dat hij moest blijven zitten en/of niet mocht bewegen en/of niet mocht praten en/of niet om hulp mocht roepen;
3.
hij op of omstreeks 28 november te Naaldwijk, gemeente Westland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een (personen)auto (merk Volvo, type C30, [kenteken] , in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2] gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkende voorwerp tegen/op de linkerschouder van die [slachtoffer 2] heeft/hebben gedrukt en/of gericht, althans aan die [slachtoffer 2] heeft/getoond en/of
- (vervolgens) (daarbij) (dreigend) om geld en/of creditcards heeft/hebben gevraagd en/of
- (vervolgens) (onverhoeds) in voornoemde auto is/zijn gestapt en/of (vervolgens) is/zijn weggereden;
4.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 3 november 2016 tot en met 28 november 2016 te Naaldwijk, gemeente Westland en/of (elders) in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit hem, verdachte, en/of [medeverdachte 1 ] en/of [medeverdachte 2 ] en/of [medeverdachte 3 ] en/of [medeverdachte 4 ] en/of [medeverdachte 5 ] en/of [medeverdachte 6 ] en/of [medeverdachte 7 ] en/of één of meer anderen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
- diefstal met geweld (artikel 312 Wetboek van Strafrecht) en/of
- afpersing (artikel 317 Wetboek van Strafrecht) en/of
- wederrechtelijke vrijheidsberoving (artikel 282 Wetboek van Strafrecht) en/of
- handelen in strijd met bepalingen van de Wet wapens en munitie (Wet wapens en munitie);
5.
hij op of omstreeks 10 november te Naaldwijk, gemeente Westland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een mobiele telefoon (merk Apple, type iPhone 6), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 3] gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkende voorwerp op die [slachtoffer 3] heeft/hebben gericht, althans aan die [slachtoffer 3] heeft/getoond en/of
- (vervolgens) (daarbij) (dreigend) de woorden toegevoegd: "Ik ga je schieten. Geef me je geld" en/of
- (vervolgens) (met kracht) (meermalen) tegen/op het hoofd van die [slachtoffer 3] heeft/hebben geslagen en/of
- (vervolgens) onverhoeds die telefoon uit de hand van die [slachtoffer 3] heeft gerukt/getrokken en/of
- (vervolgens) (met kracht) (meermalen) tegen/op de bestelauto van die [slachtoffer 3] te trappen/schoppen;
3. Bewijsoverwegingen [1]
De rechtbank heeft in dit vonnis de beoordeling van de onder 4 en 5 ten laste gelegde feiten omgedraaid, zodat eerst de tenlastegelegde overvallen en daarna de criminele organisatie aan de orde komen.
Ten aanzien van feit 1
3.1.1
Inleiding
Aangever [slachtoffer 1] heeft bij de politie verklaard dat hij op 2 november 2016 aan het chatten was op Bullchat. Hij had contact met een jongen, genaamd [naam] , die ervaring wilde opdoen met het ‘uit de kast komen’. [naam] vroeg de aangever om hem toe te voegen op WhatsApp. Op 3 november 2016 omstreeks 18:00 uur werd de aangever gebeld door [naam] via WhatsApp. Zij spraken af om elkaar die avond om 21:00 uur te ontmoeten op de [adres] in Naaldwijk. Eenmaal aangekomen (omstreeks 21:15 uur) trof de aangever een jongen die zich voorstelde als [naam] . De jongen zei dat hij in een kraakpand woonde. Zij zijn een stuk gaan lopen en arriveerden rond 21:30 uur bij het kraakpand, waar de aangever door de jongen naar een soort technische ruimte werd gebracht. Onderweg naar deze ruimte zag de aangever twee jongens met een capuchon over het hoofd lopen. In de ruimte moest de aangever op een stoel gaan zitten en tegelijkertijd kwamen de eerder genoemde jongens ook binnen. Er werd direct om geld gevraagd. Zij pakten € 15,-- uit de portemonnee van de aangever. Eén van de jongens had een vuurwapen in zijn handen en toonde dat aan de aangever. Omdat de aangever bang was dat het vuurwapen gebruikt zou worden, heeft hij zijn ING bankpas en pincode afgegeven. Eén van de jongens liep weg, samen met twee andere jongens die nog buiten stonden. Zij namen de bankpas mee. Terwijl de aangever in de ruimte achterbleef met de andere jongens, werd tegen hem gezegd dat hij moest blijven zitten, niet mocht bewegen, niet mocht praten en niet om hulp mocht roepen of vragen. De aangever zag toen dat het pistool op zijn lichaam werd gericht. Hij voelde zich van zijn vrijheid beroofd.
Vervolgens kwam één van de drie jongens die weg was gegaan met de bankpas, terug om te zeggen dat de pincode niet werkte. Eén van de jongens doorzocht de kleding van de aangever en vond in zijn portemonnee nog een ABN-bankpas en een ABN-creditcard. Van deze passen moest de aangever onder dwang van het pistool de pincodes afgeven. Tijdens het doorzoeken van de kleding werden naast de portemonnee ook de autosleutel en mobiele telefoon van de aangever weggenomen.
Vervolgens moest de aangever zijn mobiele telefoon openen met zijn pincode. Later zag de aangever dat alle gesprekken, opgeslagen nummers en de WhatsApp met [naam] waren gewist.
Na enige tijd moest de aangever met de jongens mee naar buiten, waar hij op een bankje moest plaatsnemen, stil moest zijn en niet om hulp mocht vragen. Vervolgens moest hij weer meelopen met de jongens en zei één van de jongens tegen de aangever: “Luister eens, wat jij gedaan hebt, is niet goed en daarom moeten wij jou straffen. Jij hebt een afspraak gemaakt met iemand van 17 jaar. Wij straffen jou niet, maar nemen alleen geld van je af. Je wordt iets minder rijk”, of soortgelijke woorden.
Omstreeks 22:00 uur kwamen de jongens bij elkaar en kreeg de aangever zijn spullen terug, waarna de jongens vertrokken.
Na contact met de ABN hoorde de aangever dat met de ABN-creditcard een bedrag van 2.000 euro was opgenomen. [2]
De verdachte heeft bekend dat hij aan dit feit heeft deelgenomen samen met vier medeverdachten. Hij heeft daarover, kort gezegd, verklaard dat hij wist dat de aangever een homoseksuele man was die een afspraak had gemaakt via Bullchat. De verdachte is degene geweest die een alarmpistool heeft meegenomen en hij heeft deze tijdens het feit ook vastgehouden. De verdachte is met medeverdachte [medeverdachte 5 ] met de pinpassen en de creditcard van aangever geld gaan pinnen, te weten € 2.000,--. Hij kreeg ook een deel van het gepinde bedrag. [3]
3.1.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte dit feit heeft begaan.
3.1.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich met betrekking tot de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.1.4
De beoordeling van de tenlastelegging.
Het eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van het eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde (diefstal met geweld en bedreiging met geweld van een bedrag van ongeveer 2.000 euro) met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering kan worden volstaan, nu de verdachte het ten laste gelegde feit heeft bekend. Voorts heeft de verdachte nadien niet anders verklaard en heeft de raadsman van de verdachte geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte, opgenomen in het onderzoek Lyskamm, met het proces-verbaalnummer 2016306941, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 1] (blz. 109 t/m 114);
  • de bekennende verklaring door de verdachte afgelegd ter terechtzitting van
Het tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde
Voorafgaand aan de diefstal van 2.000 euro werden bij de aangever de pinpas, creditcard, mobiele telefoon en autosleutel weggenomen. Hoewel de aangever heeft verklaard dat zijn ING pas door hemzelf werd afgegeven, is de rechtbank van oordeel dat op grond van het dossier is komen vast te staan dat deze pinpas, net als de overige genoemde goederen, van de aangever zijn afgenomen. Daarom kan niet worden bewezen dat deze goederen zijn afgegeven en dus afgeperst.
De bij de weggenomen bankpassen behorende pincodes zijn wel door de aangever afgegeven, maar een pincode kan niet worden aangemerkt als een goed in de zin van artikel 317 Wetboek van Strafrecht.
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich op 3 november 2016 samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde, te weten de diefstal met geweld en bedreiging met geweld van een bedrag van ongeveer 2.000 euro van [slachtoffer 1] . De rechtbank acht het tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 2
3.2.1
Inleiding
Onder feit 2 is aan de verdachte ten laste gelegd dat aangever [slachtoffer 1] tijdens voornoemde gebeurtenis wederrechtelijk van de vrijheid is beroofd en beroofd gehouden. De aangever heeft daarover verklaard dat hij in een stoel in de technische ruimte moest plaatsnemen en dat een vuurwapen werd getoond en op hem gericht werd (gehouden). Daarbij werd ook gezegd dat de aangever moest blijven zitten, niet mocht bewegen, niet mocht praten en niet om hulp mocht roepen. [4]
De verdachte heeft deelname aan dit feit bekend. [5]
3.2.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte dit feit heeft begaan.
3.2.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich met betrekking tot de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.2.4
De beoordeling van de tenlastelegging.
De rechtbank is van oordeel dat met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering kan worden volstaan, nu de verdachte het ten laste gelegde feit heeft bekend. Voorts heeft de verdachte nadien niet anders verklaard en heeft de raadsman van de verdachte geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte, opgenomen in het onderzoek Lyskamm, met het proces-verbaalnummer 2016306941, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 1] (blz. 109 t/m 114);
  • de bekennende verklaring door de verdachte afgelegd ter terechtzitting van
Op grond van deze verklaringen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich op 3 november 2016 samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer 1] .
Ten aanzien van feit 3
3.3.1
Inleiding
Aangever [slachtoffer 2] heeft bij de politie verklaard dat hij op 28 november 2016 in zijn auto (Volvo C30, [kenteken] ) op de [adres] in Naaldwijk reed. Hij zag een aantal jongens vanaf rechts de straat over steken, zij kwamen uit het parkje. De jongens liepen naar de aangever en de aangever opende het raam aan de bestuurderskant. Meteen werd door één van de jongens gedreigd met een pistool. De jongens wilden geld. Toen de aangever zei dat hij geen geld had, werd door een jongen gezegd: “Creditcards”. Terwijl hij dit zei drukte de jongen het pistool tegen de linkerschouder van de aangever aan. De aangever opende zijn deur om de jongen weg te duwen. Vervolgens werd de aangever kwaad en is hij uitgestapt. Hij zei: “Sodemieter op man, ik heb geen geld”. De aangever liep met de jongen met het pistool de stoep op. Er stonden nog twee jongens in de buurt en zij stapten alle drie achteruit de stoep op. Vervolgens sprong er één jongen in de auto. De aangever hoorde de motor. Toen hij zich omdraaide, zag hij de jongen wegscheuren. Vervolgens renden de andere drie jongens weg. [6]
De verdachte heeft verklaard dat hij aan dit feit heeft deelgenomen samen met drie medeverdachten. Hij heeft daarover, kort gezegd, verklaard dat hij – terwijl de aangever door een medeverdachte werd gelokt – om de hoek stond te wachten. De verdachte had een pistool in zijn broek dat gebruikt zou worden ter zelfverdediging. Een medeverdachte heeft het pistool gepakt en de aangever ermee bedreigd. De verdachte heeft de man gefouilleerd en zijn autosleutels gepakt. Een medeverdachte reed weg met de auto van de aangever. De verdachte wist van tevoren dat het ging om een homoseksuele man die een afspraak had gemaakt via Bullchat en dat het plan was om hem af te persen. [7]
3.3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte dit feit heeft begaan.
3.3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich met betrekking tot de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.4
De beoordeling van de tenlastelegging.
De rechtbank is van oordeel dat met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering kan worden volstaan, nu de verdachte het ten laste gelegde feit heeft bekend. Voorts heeft de verdachte nadien niet anders verklaard en heeft de raadsman van de verdachte geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte, opgenomen in het onderzoek Lyskamm, met het proces-verbaalnummer 2016306941, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2] (blz. 198 t/m 203);
  • de bekennende verklaring door de verdachte afgelegd ter terechtzitting van
Op grond van deze verklaringen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich op 28 november 2016 samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan de diefstal met bedreiging met geweld van de auto van [slachtoffer 2] .
Ten aanzien van feit 5
3.4.1
Inleiding
Aangever [slachtoffer 3] heeft bij de politie verklaard dat hij via Bullchat is benaderd door een jongeman die wilde afspreken. Op 10 november 2016 sprak de aangever met deze man af bij het Prinsenbos in Naaldwijk omstreeks 21:00 uur. De aangever kwam met zijn bedrijfsbus aan op de parkeerplaats van het Prinsenbos, parkeerde de bus en stapte uit. Daar kwam een jongen op de aangever aflopen en zij gaven elkaar een hand. De aangever had er geen goed gevoel bij, omdat het een jonge jongen betrof. De jongen wilde samen met de aangever een sigaret roken. Toen de aangever zei dat hij dit bij de bus wilde doen, zei de jongen dat hij eerst zijn tas moest pakken. De jongen liep weg.
Toen de aangever zijn portier opende om weg te gaan, stonden er plotseling drie mannen om hem heen. Eén van de mannen droeg een ‘V for Vendetta’ masker en zei: “Geef mij je geld”. Deze persoon had een zwartkleurig pistool in zijn handen. Hij zei ook: “Ik ga je schieten”. Het pistool werd op de benen van de aangever gericht. Van de twee andere mannen begon één man aan de tas van de aangever te trekken en gaf de aangever een klap op zijn hoofd. Hij raakte de aangever met zijn vuist op de linkerkant van het hoofd. De derde man wilde de aangever beletten om in de bus te stappen. Het lukte de aangever om in te stappen en zijn tas los te trekken, waarna hij de motor van de bus kon starten. Hij pakte zijn mobiele telefoon en zei dat hij 112 ging bellen. Het portier van de bus werd door één van de mannen vastgehouden en deze man pakte de telefoon uit de handen van de aangever. De aangever reed achteruit en hoorde dat er tegen de bus werd getrapt. Doordat één van de mannen het portier vasthield, klapte het portier naar de andere kant open en raakte beschadigd. [8]
De verdachte heeft bekend dat hij samen met vier medeverdachten heeft deelgenomen aan dit feit en dat hij degene is geweest die een pistool vast had en een masker droeg. De verdachte heeft de aangever aangesproken over het maken van afspraken voor seks met minderjarige jongens. De verdachte heeft voorts verklaard dat hij tegen de bedrijfsbus heeft getrapt. [9]
3.4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte dit feit heeft begaan.
3.4.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich met betrekking tot de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.4.4
De beoordeling van de tenlastelegging.
De rechtbank is van oordeel dat met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering kan worden volstaan, nu de verdachte het ten laste gelegde feit heeft bekend. Voorts heeft de verdachte nadien niet anders verklaard en heeft de raadsman van de verdachte geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte, opgenomen in het onderzoek Lyskamm, met het proces-verbaalnummer 2016306941, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 3] (blz. 129 t/m 133) en een proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 17 november 2016 (blz. 134 t/m 142);
  • de bekennende verklaring door de verdachte afgelegd ter terechtzitting van
Op grond van deze verklaringen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich op 10 november 2016 samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan de diefstal met geweld en bedreiging met geweld van de telefoon van [slachtoffer 3] .
Ten aanzien van feit 4
3.5.1
Inleiding
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij samen met medeverdachten [medeverdachte 1 ] , [medeverdachte 2 ] , [medeverdachte 3 ] , [medeverdachte 4 ] , [medeverdachte 5 ] , [medeverdachte 6 ] en/of [medeverdachte 7 ] heeft deelgenomen aan een criminele organisatie in de zin van artikel 140 Wetboek van Strafrecht en dat deze organisatie tot oogmerk zou hebben het plegen van misdrijven, te weten diefstal met geweld, afpersing, wederrechtelijke vrijheidsberoving en handelen in strijd met de Wet wapens en munitie.
3.5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte dit feit heeft begaan.
3.5.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich met betrekking tot de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.5.4
De beoordeling van de tenlastelegging.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of in de onderhavige zaak sprake was van een criminele organisatie in de zin van artikel 140 Wetboek van Strafrecht.
Volgens de Hoge Raad [10] kan van een organisatie in de zin van artikel 140 Wetboek van Strafrecht worden gesproken indien sprake is van een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. Voor duurzaamheid en bestendigheid is een zeker tijdsverloop van het samenwerkingsverband een aanwijzing.
De rechtbank is er niet van overtuigd geraakt dat een dergelijk samenwerkingsverband bestond. De verdachten hebben in korte tijd (ongeveer drie weken) drie overvallen gepleegd. Zij kenden elkaar uit het Westland en waren deels bevriend met elkaar. Erg bestendig was de samenwerking tussen de verdachten echter niet: van meet af aan is sprake geweest van wijzigingen in de samenstelling. Na drie weken werden reeds grote scheuren zichtbaar in het samenwerkingsverband. Medeverdachte Thijs [medeverdachte 1 ] werd door de verdachte en andere medeverdachten verweten dat hij dacht dat hij de baas was en dat hij stomme dingen deed waardoor iedereen gepakt zou gaan worden. De verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3 ] bespraken dat zij een nieuwe groep wilden starten om samen verder te gaan met het plegen van strafbare feiten. Tegelijkertijd zocht medeverdachte [medeverdachte 1 ] contact met personen buiten de oorspronkelijk groep om zich bij hen aan te sluiten. Hoewel volgens vaste jurisprudentie niet vereist is dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds hetzelfde is, is duidelijk dat (de kern van) het oorspronkelijke samenwerkingsverband na het feit van 28 november 2016 uit elkaar viel. Uit taps en berichtjes die zich in het dossier bevinden, blijkt dat er daarna door de verdachte en de medeverdachten nog is gesproken over het plegen van nieuwe overvallen, maar deze hebben – zover uit het dossier blijkt – niet plaatsgevonden. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het door het ingrijpen van de politie bij een relatief korte periode is gebleven. Echter is het, gelet op het voorgaande, naar het oordeel van de rechtbank maar de vraag of de verdachte door zou zijn gegaan met het plegen van overvallen. Hier kan in ieder geval geen oordeel over worden gegeven.
Daarnaast was er weliswaar sprake van een zekere structuur binnen de opzet van de overvallen. Uit het dossier blijkt dat de verdachte en een medeverdachte het voortouw namen bij het maken van plannen om oudere, homoseksuele mannen af te persen. Andere medeverdachten sloten zich, toen zij van deze plannen hoorden, hierbij aan. Vervolgens werd er een zekere rolverdeling gemaakt tussen de verdachte en de medeverdachten. Naar het oordeel van de rechtbank was er echter geen sprake van een zeer gestructureerd verband. De rechtbank leidt dat onder andere af uit hetgeen hiervoor is vermeld over de scheuren die ontstonden. Voorts lijkt bij de uitvoering van de overvallen, met uitzondering van die van 3 november 2016, nauwelijks sprake van planning en werd de loop van de delicten steeds grotendeels bepaald door onvoorziene omstandigheden en impulsieve reacties daarop. Dit past naar het oordeel van de rechtbank bij de leeftijd en ontwikkeling van de jonge verdachten.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 140 Wetboek van Strafrecht niet kan worden bewezen, nu de samenwerking tussen de verdachten onvoldoende duurzaam en bestendig was in combinatie met het feit dat deze niet zeer gestructureerd was. Gelet op het voorgaande zal de verdachte van het onder 4 ten laste gelegde feit worden vrijgesproken.
3.6
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
hij op 3 november 2016 te Naaldwijk, gemeente Westland, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen ongeveer 2000 euro, toebehorende aan [slachtoffer 1] , welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en aan andere deelnemers aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld of welke bedreiging met geweld hierin bestond, dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
- een op een vuurwapen gelijkende voorwerp op die [slachtoffer 1]
heeft/hebben gericht en
- daarbij dreigend om geld en creditcards hebben gevraagd en
- de kleding van die [slachtoffer 1] hebben doorzocht en
- een mobiele telefoon en bankpassen en een creditcard en de autosleutels van die [slachtoffer 1] hebben afgenomen en daarbij die [slachtoffer 1] hebben gevraagd om de bijbehorende pincodes;
2.
hij op 3 november 2016 te Naaldwijk, gemeente Westland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers hebben verdachte en diens mededaders met dat opzet die [slachtoffer 1] naar een kraakpand gelokt en vervolgens die [slachtoffer 1] op een stoel laten plaatsnemen en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [slachtoffer 1] gericht (gehouden), en daarbij de woorden toegevoegd dat hij moest blijven zitten en niet mocht bewegen en niet mocht praten en niet om hulp mocht roepen;
3.
hij op 28 november
2016te Naaldwijk, gemeente Westland, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een personenauto (merk Volvo, type C30, [kenteken] ), toebehorende aan [slachtoffer 2] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2] gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welke bedreiging met geweld hierin bestond, dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
- een op een vuurwapen gelijkende voorwerp tegen de linkerschouder van die [slachtoffer 2] heeft gedrukt en
- dreigend om geld en creditcards heeft/hebben gevraagd;
5.
hij op 10 november
2016te Naaldwijk, gemeente Westland, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een mobiele telefoon (merk Apple, type iPhone 6), toebehorende aan [slachtoffer 3] , welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 3] gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en aan andere deelnemers aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld of welke bedreiging met geweld hierin bestond, dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
- een op een vuurwapen gelijkende voorwerp op die [slachtoffer 3] heeft gericht en
- dreigend de woorden toegevoegd: "Ik ga je schieten. Geef me je geld" en
- vervolgens (met kracht) tegen het hoofd van die [slachtoffer 3] heeft geslagen en
- vervolgens onverhoeds die telefoon uit de hand van die [slachtoffer 3] heeft getrokken en
- vervolgens meermalen tegen de bestelauto van die [slachtoffer 3] te trappen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van de feiten

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van omstandigheden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding ten laste gelegde wordt veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 18 maanden met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met de bijzondere voorwaarden zoals voorgesteld door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna ook: de Raad) en dat deze voorwaarden dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat, indien de rechtbank een onvoorwaardelijke jeugddetentie oplegt die de duur van het voorarrest van de verdachte overstijgt, de schorsing van de voorlopige hechtenis wordt opgeheven met ingang van de dag van de uitspraak.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank bij de strafoplegging rekening dient te houden met het volgende. Het dossier bevat de nodige contra-indicaties voor een leidende rol van de verdachte bij de feiten. Daarnaast heeft de verdachte een laag IQ en is er bij hem sprake van persoonlijkheidsproblematiek, hetgeen ook onwaarschijnlijk maakt dat hij een leidende rol heeft gespeeld.
Voorts heeft de raadsman bepleit dat de rechtbank in de strafmaat niet mag meewegen de feiten die niet ten laste zijn gelegd en niet door de verdachte zijn bekend. Ook is gebleken dat het gaat om een zeer korte periode waarbinnen de feiten zijn gepleegd. Blijkens de rapportages zien de deskundigen de noodzaak van behandeling in een niet residentiële setting. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de onvoorwaardelijke jeugddetentie de duur van het voorarrest niet zou moeten overstijgen. Indien de rechtbank een onvoorwaardelijke straf noodzakelijk acht, is een werkstraf passend.
De verdediging heeft ten slotte aangevoerd dat de voorlopige hechtenis bij de einduitspraak dient te worden opgeheven.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder zij zijn gepleegd en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich samen met anderen meermalen schuldig gemaakt aan brute overvallen op homoseksuele mannen. Binnen een vriendengroep ontstonden plannen om oudere, homoseksuele mannen via een chatsite te benaderen voor een afspraak om seks te hebben met een 17-jarige jongen en deze mannen vervolgens af te persen. Aan deze mannen werd voorgehouden dat het een jongen betrof die ervaring wilde opdoen met het ‘uit de kast komen’. Bij de plannen raakten steeds meer mensen betrokken en uiteindelijk is ook driemaal uitvoering gegeven aan de plannen.
Allereerst is op 3 november 2016 een slachtoffer in de val gelokt en meegenomen naar een kraakpand, waar hij in een kleine technische ruimte op een stoel moest plaatsnemen, een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op hem gericht werd, zijn eigendommen van hem werden afgepakt en hij onder dwang zijn pincode moest afgeven. Daarbij waren de verdachte en vier mededaders betrokken. Nadat de buit binnen was, namelijk een gepind geldbedrag van € 2.000,--, kreeg het slachtoffer zijn goederen terug en mocht hij gaan.
Vervolgens is op 10 november 2016 een slachtoffer onder valse voorwendselen naar een afgesproken plek gekomen, waar hij werd overvallen door een groep van vijf jongens met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en een masker. Hem werd om geld gevraagd en hij kreeg een klap tegen zijn hoofd toen hij dit niet wilde geven. Uiteindelijk is zijn telefoon uit zijn handen getrokken en hebben de verdachte en de medeverdachten de bedrijfsbus van het slachtoffer beschadigd. Dit alles heeft zich afgespeeld op een parkeerplaats, terwijl zich in het dossier aanknopingspunten bevinden waaruit kan worden afgeleid dat het de bedoeling was de man mee te lokken naar het bos. Het slachtoffer heeft in eerste instantie bij de politie niet durven verklaren dat hij had afgesproken met iemand via de datingsite Bullchat, maar heeft hier in een latere verklaring openheid van zaken over gegeven.
Op 28 november 2016 werd opnieuw een man het slachtoffer van een overval door – ditmaal - vier jongens, waaronder de verdachte. Daarbij werd aan het slachtoffer een op een vuurwapen gelijkend voorwerp getoond en tegen zijn schouder gedrukt en werden geld en creditcards geëist. Ondertussen werd de auto van het slachtoffer weggenomen door de verdachte, waarna de medeverdachten zijn gevlucht. Uit het dossier is gebleken dat ook dit slachtoffer een afspraak met één van de verdachten had gemaakt via Bullchat.
De verdachte en zijn mededaders hebben zich specifiek gericht op oudere, homoseksuele mannen die interesse toonden in minderjarige jongens, omdat de bereidheid om aangifte te doen bij hen laag zou zijn.
Oftewel, de verdachte en zijn mededaders zouden ermee kunnen wegkomen. Daarbij is ook nog door een aantal verdachten tijdens de verhoren bij de politie opgemerkt dat de daden enigszins gerechtvaardigd waren omdat zij te maken hadden met – in hun ogen – pedoseksuele mannen. De rechtbank is geschrokken van dit misplaatste excuus voor de daden van de verdachte en zijn medeverdachten, die feitelijk waren ingegeven door het idee dat zij veel geld zouden kunnen maken met weinig inspanning en weinig risico om gepakt te worden.
De rechtbank acht het zeer verontrustend dat een groepje minderjarige jongens zonder noemenswaardig strafblad zich binnen een paar weken tijd schuldig heeft gemaakt aan dergelijke heftige feiten. Het schijnbare gemak waarmee deze feiten werden bedacht en uitgevoerd, de bereidwilligheid van de deelnemers en de wijze waarop zij – blijkens de taps en berichtjes onderling in het dossier – over de feiten, ook na het plegen ervan, spraken is schokkend te noemen.
Eén van de slachtoffers is bovendien wederrechtelijk van zijn vrijheid beroofd en gedurende een uur beroofd gehouden. Hij mocht niet praten, niet bewegen, moest stil zijn en mocht niet op hulp vragen of roepen. Daarbij werd een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aan hem getoond of op hem gericht.
Dit zijn zeer ernstige feiten. De verdachte en zijn mededaders hebben door hun handelen een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit, de persoonlijke levenssfeer en de persoonlijke bewegingsvrijheid van de slachtoffers. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke delicten veelal langdurig de psychisch nadelige gevolgen van het gebeurde ondervinden. Uit de aangifte van [slachtoffer 1] blijkt dat het slachtoffer zeer angstig is geweest dat het vuurwapen af zou gaan. Uit het slachtoffergesprek dat hij heeft gehad met de officier van justitie blijkt ook dat hij heeft gevreesd en gebeden voor zijn leven. De zucht naar geld heeft ertoe geleid dat de verdachte slechts oog heeft gehad voor zijn financiële gewin en geen enkel respect heeft getoond voor de slachtoffers en hun eigendommen..
Daar komt bij dat de verdachte zich niet alleen met de uitvoering van de overvallen heeft beziggehouden, maar ook met het maken van de afspraken die daaraan vooraf gingen, waardoor zijn rol beduidend is geweest. Tenslotte is van belang dat de verdachte ten minste bij twee overvallen het op een vuurwapen gelijkende voorwerp heeft meegenomen en getoond aan het slachtoffer. Hij heeft daarmee extra bijgedragen aan de angst die de overvallen bij de slachtoffers teweeg moet hebben gebracht.
Dit alles rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan.
Documentatie
Blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie, is de verdachte in het verleden een transactie aangeboden door het Openbaar Ministerie, maar is hij niet eerder veroordeeld voor geweldsdelicten.
Rapportages
De rechtbank heeft acht geslagen op de Pro Justitiarapportages van het psychiatrisch onderzoek d.d. 10 april 2017, ondertekend door drs. [naam] , kinder- en jeugdpsychiater, en van het psychologisch-pedagogisch onderzoek d.d. 17 april 2017, ondertekend door drs. [naam] , kinder- en jeugdpsycholoog.
De kinder- en jeugdpsychiater heeft onder meer inhoudend, verkort en zakelijk weergegeven, gerapporteerd:
De verdachte is lijdende aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de zin van een autismespectrumstoornis en een aandachtsdeficiëntie/hyperactiviteitsstoornis van het onoplettende type. Hij heeft onvoldoende overzicht over sociale situaties en de gevolgen ervan. Hij is beïnvloedbaar en weinig weerbaar, bezit onvoldoende coping, schakelt moeilijk tussen activiteiten en heeft moeite met planning en organisatie. Deze stoornis was aanwezig tijdens het tenlastegelegde en heeft het gedrag van de verdachte ook beïnvloed. De feiten kunnen in verminderde mate aan de verdachte worden toegerekend.
Het risico op recidive wordt matig ingeschat. Daarbij spelen voornoemde factoren een rol. De beschermende factoren zijn de zorg van de ouders en de positieve band die de verdachte met hen heeft en zijn prosociale houding en instelling, ook ten aanzien van hulpverlening.
De behandeling dient plaats te vinden vanuit de thuissituatie bij de moeder. Een residentiële behandeling wordt niet geïndiceerd en contraproductief geacht, gelet op de invloedsfeer van voornamelijk antisociale jongeren. Het is van belang dat naast het individuele behandeltraject, waarin hij de ruimte krijgt zijn eigen motieven en drijfveren te onderzoeken, ook een familiegerichte behandeling wordt aangeboden, waarin een goede balans gevonden wordt tussen steunen, begeleiden en ruimte bieden tot doorgroei naar eigen zelfstandigheid. Dit kan worden geboden in de vorm van MST. De behandeling kan worden ingezet in het kader van een voorwaardelijk strafdeel onder toezicht van de reclassering en kan worden uitgevoerd bij de Waag.
De kinder- en jeugdpsycholoog heeft onder meer inhoudend, verkort en zakelijk weergegeven, gerapporteerd:
Bij de verdachte is sprake van een autismespectrumstoornis op het gebied van persisterende deficiënties in de sociale communicatie en sociale interactie. Daarnaast is sprake van onvoldoende sociale en copingvaardigheden. Deze ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens was ook ten tijde van het ten laste gelegde aanwezig en heeft de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde beïnvloed. Gezien zijn sociale beperkingen heeft de verdachte onvoldoende kunnen invoelen wat de gevolgen van zijn daden voor het slachtoffer en hemzelf zouden zijn. Het tenlastegelegde kan in verminderde mate aan de verdachte worden toegerekend. Het risico op gewelddadig gedrag bij ongewijzigde omstandigheden en zonder adequate hulpverlening wordt als laag tot gemiddeld ingeschat. De klinische indruk is echter dat de kans op ongeoorloofd of strafbaar gedrag van de verdachte door zijn beïnvloedbaarheid, onvoldoende sociale en probleemoplossende vaardigheden en het contact met de medeverdachten, in combinatie met zijn beperkingen, momenteel in gemiddelde mate aanwezig is. Mocht echter blijken dat zijn rol in de ten laste gelegde feiten groter is dan hij in onderhavig onderzoek doet lijken, dan is er sprake van hogere risico’s op individuele/contextuele factoren.
De rapporteur heeft geadviseerd een behandeling te starten in het kader van Forensische Ambulante Systeem Therapie (FAST), die gericht moet zijn op het stoppen van de gedragsproblemen en op het verminderen van de kans op recidive van probleem- en delictgedrag. Daarnaast moeten de ouders handvatten krijgen om op gelijke en consequente manier de structuur voor de verdachte te creëren. Het is wenselijk om de verdachte na deze therapie individueel te blijven behandelen om hem te leren omgaan met zijn beperkingen en zijn sociale vaardigheden te vergroten. Dit kan binnen de ambulante zorg van de reguliere GGZ. De verdachte zal, vanwege zijn onzekerheid en beïnvloedbaarheid, zoveel mogelijk buiten het forensische circuit moeten worden gehouden.
Voornoemde behandeling kan bij de strafoplegging worden opgelegd in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijke straf, met daaraan gekoppeld reclasseringstoezicht. Daarbij dient de jeugdreclassering erop toe te zien dat er na de FAST-behandeling een individuele behandeling wordt gestart.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 23 juni 2017, onder meer inhoudend, verkort en zakelijk weergegeven:
De Raad heeft overeenkomstig de deskundigen geconcludeerd. De Raad heeft geadviseerd om aan de verdachte een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, omdat een stevige stok achter de deur noodzakelijk is gezien de ernst van de feiten. Het onvoorwaardelijke deel dient gelijk te zijn aan de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft vastgezeten. De focus dient nu ook te liggen op het inzetten van de juiste behandeling om herhaling te voorkomen. De Raad sluit zich voor wat betreft de passende behandeling ook aan bij het advies van de deskundigen om te starten met FAST bij de Waag en daaropvolgend een individuele behandeling in te zetten. Voorts heeft de Raad geadviseerd deze behandeling als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, met jeugdreclasseringstoezicht.
Conclusie van de rechtbank
De rechtbank onderschrijft de conclusies uit voornoemde rapportages en zal de gegeven adviezen opvolgen.
Jeugddetentie
De ernst van de feiten rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank in beginsel zonder meer een forse onvoorwaardelijke jeugddetentie. Rekening houdend met de oriëntatiepunten van het LOVS ligt deze echter lager dan door de officier van justitie is geëist. Voorts komt de rechtbank, anders dan de officier van justitie, tot een vrijspraak van het onder 4 tenlastegelegde. Daarnaast acht de rechtbank het echter niet in het belang van de verdachte en de maatschappij dat hij terug wordt gestuurd naar een justitiële jeugdinrichting. Daarom zal een onvoorwaardelijke jeugddetentie worden opgelegd voor de duur van de reeds door de verdachte doorgebrachte tijd in verzekering en voorlopige hechtenis.
De rechtbank ziet daarnaast ook aanleiding een forse voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, om de verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Daaraan zullen de door de Raad geadviseerde (bijzondere) voorwaarden worden verbonden.
Werkstraf
De rechtbank is voorts van oordeel dat, naast voornoemde deels onvoorwaardelijke jeugddetentie, een forse werkstraf van na te melden duur passend en geboden is.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De verdachte heeft zich meermalen schuldig gemaakt aan misdrijven die zijn gericht tegen en gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Gebleken is dat de feiten in een kort tijdsbestek zijn gepleegd. Gelet op de problematiek van de verdachte en gelet op het feit dat de behandeling bij de Waag nog niet is aangevangen, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen. De rechtbank zal daarom bevelen dat de hierna te stellen (bijzondere) voorwaarden en het uit te oefenen toezicht door de jeugdreclassering dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.De vordering van de benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel

De heer [slachtoffer 1] heeft zich ten aanzien van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 3.500,--, bestaande uit een bedrag van € 2.000,-- materiële schade en een bedrag van € 1.500,-- immateriële schade.
7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij voor zover het betreft de immateriële schade tot een bedrag van € 1.500,--, vermeerderd met de wettelijke rente en tot afwijzing van de vordering van de benadeelde partij voor het overige.
Tevens heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan de verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 1.500,--, subsidiair 30 dagen jeugddetentie ten behoeve van de benadeelde partij genaamd [slachtoffer 1] .
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat bij indiening van de vordering van de benadeelde partij ten onrechte geen gebruik is gemaakt van het voegingsformulier dat in artikel 51g, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering is voorgeschreven en dat de benadeelde partij daarom niet ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering.
Subsidiair heeft de verdediging bepleit dat de benadeelde partij in de vordering tot immateriële schadevergoeding niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Meer subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat het gevorderde bedrag tot immateriële schadevergoeding dient te worden gematigd, omdat de verdachten minderjarig zijn en het slachtoffer niet gewond is geraakt.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
In artikel 51g van het Wetboek van Strafvordering is bepaald dat voeging voor de aanvang van de terechtzitting geschiedt door een opgave van de inhoud van de vordering en van de gronden waarop deze berust. Deze opgave vindt plaats bij de officier van justitie door middel van het door de Minister van Veiligheid en Justitie vastgestelde formulier. Ter terechtzitting geschiedt de voeging door de opgave bij de rechter. Dit laatste kan mondeling geschieden.
De rechtbank stelt vast dat in dit geval door (de advocaat van) de benadeelde partij geen gebruik gemaakt is van het voegingsformulier, noch ter terechtzitting opgave bij de rechter is gedaan. De rechtbank stelt tevens vast dat in het Wetboek van Strafvordering geen sanctie wordt genoemd voor het geval dat geen gebruik wordt gemaakt van deze twee mogelijkheden. Voorts stelt de rechtbank vast dat in de namens de benadeelde partij ingediende vordering de informatie die noodzakelijk is om te kunnen overgaan tot behandeling van de vordering, aanwezig is. In ieder geval is daarin genoemd de inhoud van de vordering en de gronden waarop zij berust. Gesteld noch gebleken is dat de verdachte er enig nadeel van heeft ondervonden dat de vordering niet door middel van het in de wet genoemde formulier dan wel ter terechtzitting bij de rechter is ingediend.
De rechtbank ziet in het aangevoerde dan ook geen grond om de vordering niet ontvankelijk te verklaren. De rechtbank zal deze daarom inhoudelijk behandelen.
Materiële schade
De rechtbank zal de vordering, voor zover deze betrekking heeft op de materiële schade, afwijzen. Gebleken is dat de met de creditcard gepinde bedragen, te weten tweemaal
€ 1.000,--, door de creditcardmaatschappij aan de benadeelde partij zijn terugbetaald. De benadeelde partij heeft dus geen materiële schade meer.
Immateriële schade
De rechtbank acht de vordering tot immateriële schadevergoeding voor het totale bedrag van € 1.500,--, als vergoeding van de immateriële schade naar billijkheid toewijsbaar, gelet op de ernst van de feiten en aangezien is gebleken dat de benadeelde partij tijdens de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten doodsangsten heeft uitgestaan en heeft gebeden voor zijn leven.
De rechtbank zal derhalve de vordering hoofdelijk toewijzen tot een bedrag van € 1.500,--.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 3 november 2016 is ontstaan.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de immateriële schade die door de onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbare feiten is toegebracht en de verdachte voor deze feiten zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.500,--, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 3 november 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 1] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
36f, 47, 77a, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77za, 77aa, 77gg, 282 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding onder 4 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de hem bij dagvaarding onder 1, 2, 3 en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
t.a.v. feit 1:
diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en die diefstal gemakkelijk te maken en bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
t.a.v. feit 2:
medeplegen van het opzettelijk iemand van de vrijheid beroven en beroofd houden;
t.a.v. feit 3:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
t.a.v. feit 5:
diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en die diefstal gemakkelijk te maken en bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
verklaart het bewezene en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte bij dagvaarding meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
jeugddetentie voor de duur van 315 DAGEN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van deze jeugddetentie groot
180 DAGEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden;
stelt de proeftijd vast op
twee jarenonder de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich vóór 28 juli 2017 zal melden bij Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, afdeling jeugdreclassering, en zich daarna gedurende een door de jeugdreclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) zal blijven melden zo lang en zo frequent als de jeugdreclassering noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van de Waag, op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen in de vorm van FAST;
- zich gedurende de proeftijd onder individuele behandeling zal stellen van de ambulante zorg van de GGZ, of soortgelijke instelling, op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven;
geeft opdracht aan Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, afdeling jeugdreclassering, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
veroordeelt verdachte voorts tot:
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van
150 UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de tijd van
75 DAGEN;
met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij:
wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] hoofdelijk toe en veroordeelt de verdachte tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen een bedrag van € 1.500,-- aan immateriële schade, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 3 november 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, met veroordeling van de verdachte in de kosten van de benadeelde partij gemaakt - tot op heden begroot op nihil - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededaders aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij voor het overige af;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 1.500,--, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 3 november 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 1] ;
bepaalt dat indien volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
25 dagen;
bepaalt dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.M. Borkent, kinderrechter, voorzitter,
mr. E.M.M. Engbers, kinderrechter,
en mr. J.B. Wijnholt, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van L.A. Neuman-Steenaart, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 juli 2017.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit – voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier betreffende het onderzoek Lyskamm (DH5R016034), met het proces-verbaalnummer 2016306941, blz. 1 t/m 2119.
2.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] d.d. 4 november 2016, blz. 109 t/m 114.
3.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 3 juli 2017.
4.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] d.d. 4 november 2016, blz. 109 t/m 114.
5.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 3 juli 2017.
6.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] d.d. 28 november 2016, blz. 198 t/m 203.
7.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 3 juli 2017.
8.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 3] d.d. 10 november 2016, blz. 129 t/m 133 en proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 3] d.d. 17 november 2016, blz. 134 t/m 142.
9.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 3 juli 2017.
10.HR 22 januari 2008, NJ 2008/72.