ECLI:NL:RBDHA:2017:8215

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 juni 2017
Publicatiedatum
24 juli 2017
Zaaknummer
09/817542-17
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in poging tot woninginbraak en afwijzing herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

Op 22 juni 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot woninginbraak. De rechtbank heeft vastgesteld dat er bij de poging tot inbraak in ieder geval twee, mogelijk drie, in het zwart geklede personen betrokken waren. De verdachte bevond zich kort na de melding van de poging tot inbraak in de nabijheid van het plaats delict en vertoonde opvallend gedrag door in een sloot te springen en zich te verbergen onder een vlonder. Ondanks deze omstandigheden kon de rechtbank niet vaststellen wat de precieze rol van de verdachte was en of deze rol groter was dan die van medeplichtige. Daarom heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van de ten laste gelegde poging tot woninginbraak in vereniging.

Daarnaast was er een vordering van de officier van justitie tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de verdachte, omdat hij zich schuldig zou hebben gemaakt aan een strafbaar feit voor het einde van de proeftijd. De verdediging pleitte voor afwijzing van deze vordering. De rechtbank oordeelde dat, nu de verdachte was vrijgesproken van het ten laste gelegde feit, niet was komen vast te staan dat hij de voorwaarden van de voorwaardelijke invrijheidstelling had geschonden. De rechtbank wees daarom de vordering tot herroeping af.

De uitspraak benadrukt het belang van wettig en overtuigend bewijs in strafzaken en de rol van de rechtbank in het beoordelen van de bewijsvoering en de vorderingen van het openbaar ministerie.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 09/817542-17 en 99/000405-37 (herroeping v.i.)
Datum uitspraak: 22 juni 2017
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1990 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] ,
thans gedetineerd in de [P.I.] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 8 juni 2017.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. R.P. Tuinenburg en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte mr. N.S. Levinsohn, advocaat te Amsterdam, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 15 maart 2017 te Gouda om ongeveer 05.30 uur, in elk geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning gelegen aan de [straat] 75 weg te nemen goederen en/of geld van zijn/hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goederen en/of geld van zijn/hun gading onder zijn/haar/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming,
  • zich naar die woning heeft/hebben begeven en/of
  • een raam heeft/hebben getracht te openen en/of
  • op een dak is geklommen en/of
  • een raam heeft/hebben ontzet en/of (hierna) geopend en/of
  • die woning heeft/hebben doorzocht,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Hij heeft gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden wordt opgelegd, met aftrek van het voorarrest.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak van het ten laste gelegde feit bepleit, wegens – kort gezegd – het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging
De rechtbank stelt op grond van het dossier vast dat bij de ten laste gelegde poging tot woninginbraak in ieder geval twee – en mogelijk zelfs drie – in het zwart geklede personen zijn betrokken, gelet op de verklaringen van de melder en twee verbalisanten die achter twee personen zijn aangerend de wijk in. Hoewel de rechtbank van oordeel is dat de aanwezigheid van verdachte in de directe nabijheid van het plaats delict (korte tijd na de melding van de poging tot woninginbraak) in combinatie met zijn opvallende gedrag na het ter plaatse komen van de politie (in een sloot springen en zich vervolgens enige tijd onder een vlonder verborgen houden) er genoegzaam op duiden dat hij op enige wijze bij voornoemde poging tot inbraak betrokken is geweest, kan de rechtbank uit het dossier, noch het verhandelde ter terechtzitting afleiden wat de precieze rol van verdachte is geweest en of zijn rol groter is geweest dan die van medeplichtige. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van de aan hem ten laste gelegde poging tot woninginbraak in vereniging.

4.De vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

4.1
De vordering van de officier van justitie
De schriftelijke vordering van de officier van justitie van 11 mei 2017 strekt ertoe dat de rechtbank de voorwaardelijke invrijheidstelling van verdachte gedeeltelijk herroept, te weten voor een periode van 100 dagen, wegens het niet naleven van de algemene voorwaarde, nu hij zich voor het einde van de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft afwijzing van de vordering bepleit.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat nu de verdachte bij dit vonnis is vrijgesproken van het hem ten laste gelegde feit, niet is komen vast te staan dat hij de algemene voorwaarde die aan de voorwaardelijke invrijheidstelling is verbonden, niet heeft nageleefd. De rechtbank is daarom van oordeel dat de vordering van de officier van justitie dient te worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling af.
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.F.H. van Eijk, voorzitter,
mr. J.W. du Pon, rechter,
mr. A.P. Sno, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. C.M. van de Kamp, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 juni 2017.