ECLI:NL:RBDHA:2017:8143

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 mei 2017
Publicatiedatum
21 juli 2017
Zaaknummer
17_2036
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Marokkaanse vreemdeling met verhoogd inreisverbod

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 mei 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Marokkaanse vreemdeling. De eiser, vertegenwoordigd door mr. P. Scholtes, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, vertegenwoordigd door mr. S. Smit, was afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag op 27 april 2017 kennelijk ongegrond was verklaard. Eiser heeft in zijn asielaanvraag onder andere verklaard dat hij vreest voor vervolging in Marokko vanwege zijn politieke activiteiten en problemen met een drugsbende. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verklaringen van eiser ongeloofwaardig zijn, onder andere omdat hij inconsistenties vertoonde in zijn verhaal en niet kon aantonen dat hij daadwerkelijk gevaar liep bij terugkeer naar Marokko. De rechtbank heeft ook de verhoging van het inreisverbod van twee naar vijf jaar door verweerder bekrachtigd, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die een kortere duur rechtvaardigden. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat zijn aanvraag gegrond was op omstandigheden die een rechtsgrond voor verlening van de asielaanvraag zouden vormen. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen termen aanwezig geacht voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG Zittingsplaats 's-Gravenhage

Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.2034

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 mei 2017 in de zaak tussen

[eiser] , eiser(gemachtigde: mr. P. Scholtes),

en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder(gemachtigde: mr. S. Smit).

Procesverloop

Bij besluit van 27 april 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kennelijk ongegrond verklaard.
Bij schrijven van 1 mei 2017 heeft eiser tegen dit besluit een beroepschrift ingediend bij de rechtbank.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 11 mei 2017. Eiser is daarbij in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voorts was aanwezig M. Cheiboukh, tolk Marokkaans-Arabisch.

Overwegingen

1. Eiser stelt geboren te zijn op [geboortedatum] 1994 en de Marokkaanse nationaliteit te bezitten. Hij verblijft als vreemdeling in Nederland.
2 Eiser heeft – samengevat – het volgende aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd. Eiser heeft verklaard dat zijn vader in de gevangenis zat omdat hij tegen de overheid was, dat hijzelf op een internaat is geplaatst maar toen op straat is gaan zwerven, dat hij in 2012 lid is geworden van de 20 Februari-beweging, op 22 augustus 2014 is opgepakt bij een demonstratie en tot 22 februari 2015 in de gevangenis heeft gezeten. Tot slot heeft eiser verklaard dat hij bij terugkeer naar Marokko vreest voor de drugsbende waarvoor hij heeft gewerkt als drugskoerier, omdat hij geld van deze organisatie gestolen heeft om zijn reis naar Europa te kunnen betalen.
3 Verweerder heeft de aanvraag van eiser kennelijk ongegrond verklaard op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 juncto artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, c, e, f en h, van de Vw 2000. Verweerder heeft eiser daarnaast geen verblijfsvergunning regulier verleend op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000, noch uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 van de Vw 2000. Voorts heeft verweerder het op 22 november 2016 opgelegde inreisverbod voor de duur van 2 jaar verhoogd naar de duur van 5 jaar.
4 In het asielrelaas heeft verweerder de volgende relevante elementen onderscheiden: (i) de nationaliteit, identiteit en herkomst van eiser; (ii) zijn lidmaatschap van de 20 Februari-beweging; (iii) eisers arrestatie en detentie vanwege zijn deelname aan een demonstratie; en (iv) eisers problemen met een drugsbende.
Verweerder acht eisers nationaliteit geloofwaardig, doch zijn opgegeven identiteit ongeloofwaardig. De overige elementen van eisers asielrelaas acht verweerder niet geloofwaardig. Verder heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de aanvraag van eiser afgewezen kan worden als kennelijk ongegrond. Hieraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser afkomstig is uit een veilig land van herkomst, hij verweerder heeft misleid over zijn identiteit, hij kennelijk inconsequente en tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd, de aanvraag enkel heeft ingediend om zijn uitzetting of overdracht uit te stellen of de verijdelen en zich niet onverwijld heeft gemeld met een aanvraag tot bescherming in Nederland, doch pas een aanvraag heeft gedaan nadat hij werd verdacht van het plegen van winkeldiefstal.
5 De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder het asielrelaas van eiser op goede gronden ongeloofwaardig heeft geacht. Daarbij heeft verweerder terecht gewezen op het feit dat eiser wisselend heeft verklaard over zijn gestelde lidmaatschap van de 20 Februari-beweging en dat het bevreemdt dat hij niet op de hoogte is van de hervormingen die mede naar aanleiding van de 20 Februari-beweging in Marokko zijn ingevoerd. Voorts zijn de verklaringen van eiser over zijn deelname aan een demonstratie ongeloofwaardig, temeer nu door verweerder onweersproken is gesteld dat het plaatsvinden van een demonstratie op die datum niet uit algemene bronnen bekend is. Voor zover eiser zich beroept op zijn problemen met een drugsbende heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat dit een probleem ten aanzien van een commuun delict betreft en niet is gebleken dat de Marokkaanse autoriteiten geen bescherming zouden kunnen (willen) bieden. Ten slotte heeft verweerder relevant mogen achten dat eiser zijn eerdere asielaanvraag van 25 september 2016 – ingediend nadat hij door de politie was aangehouden in verband met de verdenking van openbare geweldpleging – op 30 september 2016 heeft ingetrokken en tegen de politie – na op 18 november 2016 te zijn aangehouden op verdenking van winkeldiefstal - te hebben verklaard ongeveer een jaar eerder naar Europa te zijn gekomen om te studeren en te werken. Het gegeven dat er thans een laissez passer is afgegeven, doet niet af aan het feit dat eiser eerder in de procedure verschillende verklaringen heeft afgelegd over zijn identiteit en nationaliteit.
5.2
Eiser heeft gezien het voorgaande niet aannemelijk gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser daarom terecht afgewezen.
6 De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden de duur van het inreisverbod op grond van artikel 6.5a, vierde lid, aanhef en onder d, van de Vb heeft verhoogd tot vijf jaar.
Niet is gebleken van bijzondere individuele omstandigheden om het inreisverbod voor een kortere duur dan vijf jaren op te leggen. De enkele, niet nader onderbouwde verklaring van eiser dat hij vader zou zijn geworden van een kind bij een in Duitsland wonende Nederlandse vrouw, is daartoe onvoldoende.
7 Voor zover eiser betoogt dat verweerder vanwege de medische situatie van eiser uitstel van vertrek had moeten verlenen ingevolge artikel 64 van de Vw 2000, overweegt de rechtbank dat het enkele feit dat eiser thans medicatie krijgt voor verweerder geen aanleiding behoefde te vormen om nader onderzoek te laten verrichten door Bureau Medische Advisering (BMA). Gelet hierop heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000.
8 Het beroep is ongegrond.
9 De rechtbank acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter, in aanwezigheid van mr. H.G. Egter van Wissekerke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. (Nadere informatie www.raadvanstate.nl)