ECLI:NL:RBDHA:2017:8142

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 mei 2017
Publicatiedatum
21 juli 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 1962
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring van asielaanvraag wegens internationale bescherming in Cyprus

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 17 mei 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, geboren in 1984 en staatloos, verblijft als vreemdeling in Nederland en heeft een aanvraag ingediend voor internationale bescherming. De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft deze aanvraag echter niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser reeds in Cyprus internationale bescherming geniet. Dit is niet in geschil, aangezien eiser in Cyprus als vluchteling is erkend.

De rechtbank overweegt dat, op basis van de geldige verblijfsvergunning die eiser in Cyprus heeft, voldaan is aan de voorwaarden van artikel 3.106a, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000. Dit artikel stelt dat een vreemdeling met een verblijfsvergunning van een derde land geacht wordt sterkere banden met dat land te hebben. De argumenten van eiser over het verblijf van zijn familieleden in Nederland kunnen hieraan niet afdoen.

De rechtbank concludeert dat de Staatssecretaris de aanvraag van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat eiser in een andere EU-lidstaat internationale bescherming geniet. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en de rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Eiser kan zijn rechten in Cyprus uitoefenen en zich bij problemen wenden tot de autoriteiten aldaar. De rechtbank heeft geen feiten of omstandigheden kunnen vaststellen die erop wijzen dat terugkeer naar Cyprus in strijd zou zijn met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is een rechtsmiddel beschikbaar voor hoger beroep binnen één week na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAGZittingsplaats 's-Gravenhage
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.1962

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 mei 2017 in de zaak tussen

[eiser] , eiser(gemachtigde: mr. J.W.J. van den Broek)

en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder(gemachtigde: mr. S. Smit).

Procesverloop

Overwegingen

1. Eiser stelt geboren te zijn op [geboortedatum] 1984 en staatloos te zijn. Hij verblijft als vreemdeling in Nederland.
2 Verweerder heeft de aanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard omdat uit onderzoek van verweerder is gebleken dat eiser reeds in Cyprus internationale bescherming geniet.
3 Niet in geschil is dat eiser in Cyprus is erkend als vluchteling. De rechtbank overweegt – onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 oktober 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:1606) – dat reeds uit het gegeven dat eiser een geldige verblijfsvergunning in Cyprus heeft, volgt dat is voldaan aan het bepaalde in artikel 3.106a, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000, nu een vreemdeling aan wie een verblijfsvergunning is verleend door de autoriteiten van een derde land, geacht wordt sterkere banden met dat land te hebben. Hetgeen eiser heeft aangevoerd met betrekking tot het verblijf van zijn familieleden in Nederland maakt dit niet anders.
De asielprocedure in Cyprus is afgerond met verlening van bescherming aan eiser en hij kan op basis daarvan zijn rechten in Cyprus uitoefenen. Eiser kan zich bij voorkomende problemen in Cyprus wenden tot de autoriteiten van dat land. Voorts is de rechtbank van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zich in zijn zaak feiten en omstandigheden voordoen op basis waarvan kan worden geconcludeerd dat voor hem bij terugkeer naar Cyprus een situatie zal ontstaan die strijdig is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4 Gezien het vorenstaande heeft verweerder de aanvraag niet-ontvankelijk kunnen verklaren op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000, omdat eiser in een andere lidstaat van de Europese Unie internationale bescherming geniet.
5 Het beroep is ongegrond.
6 De rechtbank acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter, in aanwezigheid van mr. H.G. Egter van Wissekerke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. (Nadere informatie www.raadvanstate.nl)