ECLI:NL:RBDHA:2017:814

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 januari 2017
Publicatiedatum
31 januari 2017
Zaaknummer
C/09/508797 / FA RK 16-2680
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verklaring voor recht inzake gezag over minderjarigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 januari 2017 een beschikking gegeven inzake het gezag over twee minderjarigen, geboren uit het huwelijk van verzoeker en de moeder. Verzoeker, die op 7 juli 2008 naar Nederland is gevlucht, heeft een verzoek ingediend om te verklaren dat hij belast is met het eenhoofdig gezag over de minderjarigen. De moeder, die niet verschenen is op de zitting, heeft geen bekende woon- of verblijfplaats. De rechtbank heeft kennisgenomen van verschillende stukken, waaronder het verzoekschrift en verklaringen van de minderjarigen. De rechtbank oordeelt dat de Nederlandse rechter bevoegd is om het verzoek te beoordelen, aangezien de minderjarigen op het moment van indiening van het verzoekschrift hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden. De rechtbank concludeert dat verzoeker op basis van Somalisch recht belast is met de wettelijke vertegenwoordiging van de kinderen, en dat deze gezagsrelatie moet worden erkend in Nederland. De rechtbank heeft het primaire verzoek van verzoeker toegewezen en verklaart voor recht dat verzoeker alleen is belast met het ouderlijk gezag over de minderjarigen, en wijst het meer of anders verzochte af.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer
1 x gezagsregister
Rekestnummer: FA RK 16-2680
Zaaknummer: C/09/508797
Datum beschikking: 23 januari 2017

Gezag

Beschikking op het op 7 april 2016 ingekomen verzoek van:

[verzoeker] ,

verzoeker,
wonende te [woonplaats] (gemeente [woonplaats] ),
advocaat: mr. M.J. Boers te ’s-Gravenzande.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[naam belenghebbende]

de moeder,
zonder bekende woon- of verblijfplaats.

Procedure

De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het f-formulier met bijlagen d.d. 11 april 2016 van de zijde van verzoeker;
  • het f-formulier d.d. 11 april 2016 van de zijde van verzoeker;
  • het f-formulier d.d. 11 mei 2016 van de zijde van verzoeker.
Op 19 december 2016 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
  • verzoeker en zijn advocaat;
  • de heer [naam tolk] die verzoeker bijstond als tolk in de Somalische taal.
De moeder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De minderjarigen [1. minderjarige] en [2. minderjarige] hebben zich schriftelijk en in raadkamer uitgelaten over het verzoek.

Verzoek en verweer

Het verzoekschrift strekt ertoe dat de rechtbank:
Primair:
- voor recht verklaart dat verzoeker belast is met het eenhoofdig gezag over na te noemen minderjarigen;
Subsidiair:
  • het ouderlijk gezag over de minderjarigen bij uitsluiting van de moeder toekent aan verzoeker;
  • althans de moeder schorst in het ouderlijk gezag over de minderjarigen;
  • althans: verzoeker toestemming verleent
  • tot het indienen van een verzoek tot medeverlening van het Nederlanderschap aan de minderjarigen als bedoeld in artikel 11 van de Rijkswet op het Nederlanderschap, welke toestemming die van de moeder vervangt;
  • als bedoeld in artikel 34 lid 2 van de Paspoortwet voor het aanvragen van een reisdocument ten behoeve van de minderjarigen, welke toestemming die van de moeder vervangt;

Meer subsidiair:

- indien de rechtbank oordeelt dat het vaderschap van verzoeker niet vaststaat:
  • een deskundigenonderzoek gelast;
  • bepaalt dat de kosten van de deskundige door de griffier zullen worden betaald en ten laste van ’s Rijks kas zullen komen;
  • vervangende toestemming verleent tot erkenning van de minderjarigen;
  • bepaalt dat het gezag over de minderjarigen aan verzoeker en de moeder zal worden toegekend;
  • verzoeker toestemming verleent
  • tot het indienen van een verzoek tot medeverlening van het Nederlanderschap aan de minderjarigen als bedoeld in artikel 11 van de Rijkswet op het Nederlanderschap, welke toestemming die van de moeder vervangt;
  • als bedoeld in artikel 34 lid 2 van de Paspoortwet voor het aanvragen van een reisdocument ten behoeve van de minderjarigen, welke toestemming die van de moeder vervangt,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

Feiten

  • In de basisregistratie persoonsgegevens (Brp) zijn partijen vermeld als ouders van de minderjarigen [1. minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Somalië) en [2. minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Somalië).
  • Verzoeker is op 7 juli 2008 naar Nederland gevlucht.
  • De minderjarigen bleven met hun oudere halfbroer [naam halfbroer] achter bij de derde echtgenote van verzoeker.
  • De minderjarigen zijn begin juni 2011 samen met [naam halfbroer] in het kader van gezinshereniging naar Nederland gekomen.
  • Verzoeker en de minderjarigen hadden bij aanvang van de procedure de Somalische nationaliteit en zij hadden een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Inmiddels zijn verzoeker en de minderjarigen genaturaliseerd tot Nederlander.

Beoordeling

Primaire verzoek: verklaring voor recht ter zake het gezag
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Op grond van artikel 8 lid 1 van de EG-verordening nr. 2201/2003 betreffende de bevoegdheden en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (hierna: Brussel IIbis), is de Nederlandse rechter bevoegd het verzoek van verzoeker te beoordelen, nu de minderjarigen op het moment van de indiening van het verzoekschrift hun gewone verblijfplaats hadden in Nederland.
Het verzoek van verzoeker is ingediend na 1 mei 2011, op welke datum het Verdrag inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen, Trb. 1997, 299 (hierna: HKBV 1996) in werking is getreden.
Voor de beantwoording van de vraag naar het bestaan van een gezagsverhouding tussen verzoeker en de minderjarigen, moet genoemd verdrag worden gehanteerd.
Uit artikel 16 lid 1 HKBV 1996 volgt dat het van rechtswege ontstaan of tenietgaan van ouderlijke verantwoordelijkheid, zonder tussenkomst van een rechterlijke of administratieve autoriteit, wordt beheerst door het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van de kinderen. Derhalve zou de vraag of verzoeker op dit moment met het gezag over de minderjarigen is belast naar Nederlands recht moeten worden beantwoord.
Artikel 30 lid 3 van de Uitvoeringswet internationale kinderbescherming bepaalt echter dat de inwerkingtreding van het HKBV 1996 de ouderlijke verantwoordelijkheid die voordien – vóór 1 mei 2011 – van rechtswege aan een persoon is toegekomen onverlet laat.
Nu de minderjarigen vóór 1 mei 2011 zijn geboren, dient per die datum te worden onderzocht of van rechtswege een gezagsverhouding tussen verzoeker en de minderjarigen is ontstaan. Voor de beoordeling van deze vraag dient het Verdrag betreffende de bevoegdheid der autoriteiten en de toepasselijke wet inzake de bescherming van minderjarigen van 5 oktober 1961, Trb. 1968, 101 (hierna: HKBV 1961) te worden gehanteerd.
Uit artikel 3 van het HKBV 1961 volgt dat een gezagsverhouding die van rechtswege voortvloeit uit de interne wet van de Staat waarvan de minderjarigen onderdaan zijn in alle Verdragsstaten wordt erkend.
Inhoudelijke beoordeling
Gelet op de stukken moet worden aangenomen dat [1. minderjarige] en [2. minderjarige] zijn geboren uit het (in 2004 ontbonden) huwelijk van verzoeker en de moeder en dat zij naar Somalisch recht als kinderen worden aangemerkt van verzoeker en de moeder. Deze in Somalië tot stand gekomen familierechtelijke betrekking dient in Nederland te worden erkend, nu er geen omstandigheden zijn gebleken die ertoe moeten leiden dat erkenning daaraan moet worden onthouden.
Vervolgens dient te worden beoordeeld wie met het gezag over [1. minderjarige] en [2. minderjarige] is belast.
Nu [1. minderjarige] en [2. minderjarige] zijn geboren vóór 1 mei 2011 geldt dat op grond van artikel 3 HKBV 1961 moet worden beoordeeld of naar de interne wet van de Staat waarvan de minderjarigen onderdaan zijn, een gezagsverhouding is ontstaan. Tot voor kort hadden [1. minderjarige] en [2. minderjarige] de Somalische nationaliteit.
Op grond van het Somalische recht is de vader belast met de wettelijke vertegenwoordiging (“wilaya”) van zijn minderjarige kinderen en hun vermogen. In beginsel heeft de moeder de feitelijke zorg (“hadana”) over haar zoons tot de tienjarige leeftijd en over haar dochters tot de vijftienjarige leeftijd, maar bij de dood of het bestaan van enig ander obstakel waardoor de moeder niet in staat is de zorg uit te oefenen, gaat de zorg over op de vader of andere bloedverwanten.
In dit verband heeft verzoeker onweersproken gesteld dat de moeder van [1. minderjarige] en [2. minderjarige] de zorg over hen na de beëindiging van het huwelijk (in 2004) heeft overgelaten aan verzoeker en zijn nieuwe echtgenote. Nadien is volgens verzoeker het contact met de moeder verbroken. Verzoeker heeft naar voren gebracht dat hij zich vanuit Nederland nog heeft ingezet om te achterhalen waar de moeder van [1. minderjarige] en [2. minderjarige] thans verblijft. Hij heeft echter geen informatie over haar kunnen vinden.
De rechtbank concludeert uit het voorgaande dat verzoeker reeds voor 1 mei 2011 naar Somalisch recht alleen was belast met de wettelijke vertegenwoordiging van de kinderen en met de feitelijke zorg voor de kinderen.
Nu niet is gebleken dat deze juridische situatie door een rechterlijke uitspraak of anderszins is gewijzigd, is de rechtbank van oordeel dat de naar Somalisch recht ontstane gezagsrelatie tussen verzoeker en de minderjarigen op grond van artikel 3 van het HKBV 1961 moet worden erkend. Derhalve zal de rechtbank het primaire verzoek van verzoeker toewijzen.
Nu het primaire verzoek zal worden toegewezen, behoeven de overige verzoeken van verzoeker geen bespreking meer.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart voor recht dat [verzoeker] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Somalië), alleen is belast met het ouderlijk gezag over de minderjarigen:
  • [1. minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Somalië), en
  • [2. minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Somalië).
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S.M. Westerhuis-Evers, M.P. Verloop en J.C. Sluymer, tevens kinderrechters, bijgestaan door mr. A.W. Spee als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 januari 2017.