ECLI:NL:RBDHA:2017:8118

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juli 2017
Publicatiedatum
21 juli 2017
Zaaknummer
NL17.4198
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van kennelijk ongegronde verklaringen en tegenstrijdigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 juli 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Myanmarees, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie was afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard. Eiser stelde dat hij vanwege zijn politieke activiteiten en etnische achtergrond in Myanmar werd bedreigd en vreesde voor vervolging. Hij had deelgenomen aan een demonstratie en had politiek getinte T-shirts gedragen, wat volgens hem leidde tot bedreigingen en geweld. De rechtbank oordeelde echter dat de verklaringen van eiser over deze gebeurtenissen niet geloofwaardig waren. De rechtbank vond dat eiser inconsistent en tegenstrijdig had verklaard over de mishandeling en de bedreigingen die hij had ervaren. Ook de verklaringen van zijn vriend over soortgelijke problemen werden als onvoldoende gedetailleerd en inconsistent beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris de aanvraag terecht als kennelijk ongegrond had afgewezen, omdat de verklaringen van eiser niet in overeenstemming waren met de beschikbare informatie over de situatie in Myanmar. De rechtbank oordeelde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij daadwerkelijk risico liep op vervolging of ernstige schade.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.4198

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juli 2017 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [vreemdelingennummer]

(gemachtigde: mr. I.J.M. Oomen),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Sidler).

ProcesverloopBij besluit van 29 juni 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen als kennelijk ongegrond. Verder heeft verweerder aan eiser geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend en evenmin uitstel van vertrek. Het bestreden besluit omvat tevens een terugkeerbesluit

(0 dagen) en een inreisverbod (2 jaar).
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juli 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. J. Bravo Mougán, kantoorgenote van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen N.N. Lwin. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij is geboren op [geboortedatum] 1979 en dat hij de Myanmarese nationaliteit bezit. Aan zijn asielaanvraag heeft hij – samengevat weergegeven – het volgende ten grondslag gelegd. Op 4 februari 2017 heeft eiser in Myanmar deelgenomen aan een grote demonstratie tegen de burgeroorlog. Deze demonstratie vond plaats met toestemming van de overheid en verliep vreedzaam. In maart 2017 heeft eiser, samen met zijn vriend [persoon] , een aantal politiek getinte T-shirts laten drukken, met op de voorzijde een cirkel met daarin ‘2008’ en ‘grondwet’ en daar doorheen een streep, en op de achterzijde de tekst ‘De volksvertegenwoordiger wil de grondwet wijzigen, maar de chef van het leger wilde het niet, daarom gebeurde het niet. Dat is geen democratie.’ Gedurende ongeveer een maand heeft eiser elk weekend en ook soms doordeweeks buitenshuis dit T-shirt gedragen. Omstreeks 20 april 2017 is eiser in elkaar geslagen door twee onbekende mannen. Voordat zij eiser in elkaar sloegen vroegen zij hem of hij degene was die de grondwet wilde wijzigen. Eiser is naar de politie gegaan om aangifte te doen maar omdat hij de mannen niet kende, kon de politie hem niet helpen. Eiser vermoedt dat de twee mannen van het leger zijn. Na dit incident is eiser ook tweemaal telefonisch bedreigd, in april en mei 2017. Eisers vriend [persoon] werd ook bedreigd en in juni 2017 belde hij eiser op om te zeggen dat hij thuis werd gezocht en was gevlucht en dat het voor eiser beter was hetzelfde te doen. Eiser stelt verder dat hij tot de Kayin behoort, een etnische minderheidsgroep in Myanmar, die voor onafhankelijkheid strijdt. Eiser vreest dat hij in Myanmar vanwege zijn politiek activisme en etniciteit zal worden opgepakt en gemarteld.
2. Verweerder heeft in het asielrelaas van eiser de volgende relevante elementen onderscheiden:
  • Eiser heeft verklaard [naam] te heten en te zijn geboren op [geboortedatum] 1979 te Yangon in Burma. Eiser heeft verder verklaard de Myanmarese nationaliteit te bezitten en te behoren tot de Kayin bevolkingsgroep in Myanmar.
  • Eiser heeft verklaard politieke activiteiten te hebben verricht danwel zich politiek te hebben geuit en problemen te hebben ondervonden dientengevolge.
3. Verweerder acht de nationaliteit, identiteit en herkomst van eiser geloofwaardig. Verweerder acht ook geloofwaardig dat eiser op 4 februari 2017 aan een vreedzame en door de autoriteiten geoorloofde demonstratie deelgenomen heeft. De verklaringen van eiser over het laten drukken en het dragen van politiek getinte T-shirts en de problemen die daardoor zouden zijn ontstaan acht verweerder echter niet geloofwaardig. Omdat verweerder eisers gestelde problemen niet geloofwaardig acht en omdat eiser volgens verweerder verklaringen heeft afgelegd die kennelijk inconsequent en tegenstrijdig zijn, heeft verweerder eisers aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000, juncto artikel 30b, tweede lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000.
4. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Op hetgeen door eiser in beroep is aangevoerd zal hieronder -voor zover relevant- worden ingegaan.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1.
Verweerder acht naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte ongeloofwaardig dat eiser en zijn vriend [persoon] politiek getinte T-shirts hebben laten drukken en hebben gedragen en dat zij daardoor de omschreven problemen hebben ondervonden. Verweerder heeft daarbij van belang kunnen achten dat eiser niet inzichtelijk heeft gemaakt wat hem ertoe heeft bewogen de politiek getinte T-shirts te laten drukken en te dragen. Tijdens het nader gehoor stelde eiser dat hij [persoon] , voordat zij de T-shirts lieten drukken, heeft gevraagd of zij daardoor in problemen zouden komen en dat diens antwoord dat dit niet het geval was voor hem voldoende was om mee te doen. Verweerder overweegt niet ten onrechte dat hieruit niet blijkt dat eiser bij de risico’s van een dergelijke actie heeft stilgestaan, hetgeen gelet op zijn referentiekader en gestelde angst wel van hem mag worden verwacht. De door eiser gegeven verklaring, dat hij zijn vrijheden wellicht heeft overschat maar dat men zich ook moet afvragen in hoeverre burgers die hun mening willen uiten daarbij baten en risico’s moeten afwegen, heeft verweerder ontoereikend mogen achten. Ook eisers standpunt in beroep, onder verwijzing naar het
Country Report on Human Rights Practices for 2016 – Burmavan het US Department of State, dat de overschatting van vrijheden door eiser past in de situatie in zijn land van herkomst, slaagt niet. Uit de door eiser aangehaalde passage blijkt immers niet alleen dat de vrijheid van meningsuiting in Myanmar over het algemeen is toegenomen, maar ook dat er nog wel degelijk arrestaties, detenties en veroordelingen plaatsvinden vanwege tegen de overheid gerichte politieke uitingen, en dat sommigen voorzichtig blijven bij het openlijk spreken over politiek gevoelige onderwerpen. Gelet hierop valt eens temeer niet in te zien waarom eiser zich kennelijk geen rekenschap heeft gegeven van de risico’s die kleven aan het laten drukken en het dragen van T-shirts met daarop een tegen het regeringsleger gerichte boodschap. Verweerder overweegt ook niet ten onrechte dat niet valt in te zien hoe het mogelijk is dat eiser, voordat hij op straat mishandeld werd, gedurende ongeveer een maand zonder problemen met een politiek getint T-shirt over straat kon gaan. Eisers verklaring dat dit mogelijk was doordat hij het T-shirt alleen in de weekenden en soms doordeweeks droeg heeft verweerder onvoldoende mogen achten.
5.2.
Ook eisers verklaringen over de mishandeling door twee onbekende mannen heeft verweerder niet ten onrechte weinig concreet, coherent en gedetailleerd geacht. Eiser heeft tijdens het nader gehoor nauwelijks een omschrijving van zijn aanvallers kunnen geven (zij droegen broeken) en enkel het vermoeden uitgesproken dat zij militairen waren. Eisers toevoeging in zijn correcties en aanvullingen dat de mannen ook heel kort haar hadden, zoals militairen, en dat zij duidelijk geoefend waren in vechten, en zijn stelling in de zienswijze dat hij bedoelde dat de aanvallers niet net als hij een traditionele broek droegen, heeft verweerder onvoldoende mogen achten om eiser voornoemde weinig gedetailleerde verklaringen niet langer tegen te werpen. Verweerder overweegt voorts terecht dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard door eerst te stellen dat hij na het voorval direct naar een kliniek is gegaan, om dit later te ontkennen en te zeggen dat hij na het voorval eerst naar de politie is gegaan en pas de volgende dag naar de kliniek. Eiser is door verweerder met deze tegenstrijdigheid geconfronteerd maar heeft daarvoor geen afdoende verklaring gegeven. Eisers stelling dat hij tijdens het nader gehoor zelf heeft geconstateerd dat op dit punt een fout in de vertaling is gemaakt, volgt de rechtbank niet. Verweerder overweegt voorts niet ten onrechte dat eiser geen gedetailleerde en concrete verklaring over het bezoek aan de kliniek weet af te leggen en dat hij voorts het bezoek aan de kliniek niet met documenten heeft onderbouwd. Blijkens eisers verklaringen is hij in de kliniek tegen betaling behandeld en heeft hij ook medicijnen gekregen, waardoor aangenomen mag worden dat er iets op schrift is gesteld. Eisers verklaring dat het een privékliniek betrof waar je aan de balie kon betalen, heeft verweerder onvoldoende mogen achten om eiser het ontbreken van documenten met betrekking tot zijn bezoek aan de kliniek niet aan te rekenen. De door eiser bij zijn zienswijze gevoegde foto’s van een kliniek en van een lijst met daarop onder meer de naam van eiser en de datum 21 april 2017 heeft verweerder in dit verband onvoldoende mogen achten. Nog daargelaten dat is aangetoond noch gebleken dat de kliniek op de foto’s de kliniek is waarover eiser heeft verklaard, overweegt de rechtbank dat foto’s van een kliniek zonder meer niet aantonen dat iemand daar ook daadwerkelijk om de door hem genoemde reden en op het door hem genoemde moment is geweest en behandeld. De handgeschreven lijst met daarop onder meer de naam van eiser en de datum 21 april 2017 bevat voorts geen enkel identificerend kenmerk en kan door eenieder zijn geschreven.
5.3.
De verklaringen van eiser over de telefonische dreigementen heeft verweerder voorts niet ten onrechte niet aannemelijk geacht. Niet valt in te zien waarom eiser, terwijl hij zijn politieke activiteiten na de eerste telefonische bedreiging zou hebben gestaakt en de bedreigers daarmee hun doel (eiser moest zich koest houden) al hadden bereikt, hem in mei 2017 nog een tweede keer zouden hebben bedreigd.
5.4.
De verklaringen van eiser over de problemen die zijn vriend [persoon] zou hebben ondervonden heeft verweerder voorts inconsistent en onvoldoende gedetailleerd mogen achten. Eiser heeft inconsistent verklaard, door enerzijds te verklaren dat [persoon] hem, nadat hij hem had gebeld om te vertellen dat hij in elkaar geslagen was, slechts één keer heeft gebeld, om anderzijds te verklaren dat [persoon] hem daarna nog twee keer heeft gebeld. Verder heeft eiser inconsistent verklaard door eerst te verklaren dat [persoon] hem niet heeft verteld door wie hij is bedreigd, om meteen daarna te verklaren dat
[persoon] denkt dat het dezelfde mensen waren die ook eiser hebben bedreigd. Daarbij valt niet in te zien waarom [persoon] niet meteen nadat hij voor het eerst in verband met het dragen van de T-shirts was bedreigd, eiser daarover heeft ingelicht. Gelet op het feit dat [persoon] volgens eiser politiek actief was en hij samen met hem politiek getinte T-shirts heeft laten drukken en heeft gedragen, valt voorts niet in te zien waarom eiser desgevraagd heeft aangeven niet te weten voor welke politieke partij [persoon] actief was. Eisers standpunt in beroep dat [persoon] in het verleden met de monniken heeft meegedaan, die geen oppositiepartij vormen en dat hij dus helemaal geen lid van een politieke partij was, leidt niet tot een ander oordeel.
5.5.
Verweerder overweegt ook niet ten onrechte dat de gestelde vrees van eiser niet te rijmen valt met het feit dat hij na de tweede telefonische bedreiging begin mei 2017 nog tot zijn vertrek op 14 juni 2017 zonder problemen op zijn eigen adres heeft kunnen verblijven en hij dat hij op laatstgenoemde datum legaal en op vertoon van zijn eigen paspoort zijn land kon verlaten. Eisers standpunt in dit verband dat hij USD 7.000,-- aan zijn reisagent heeft betaald, hetgeen zou impliceren dat de uitreis niet normaal zou zijn verlopen, heeft verweerder bij gebrek aan een nadere onderbouwing onvoldoende mogen achten om niet van een legale uitreis uit te gaan.
5.6.
In zijn zienswijze heeft eiser nog gesteld dat er op 24 juni 2017 een huiszoeking in zijn woning heeft plaatsgevonden en dat er een arrestatiebevel tegen hem is uitgevaardigd. Verweerder heeft dit niet ten onrechte niet aannemelijk geacht, nu alle in dit verband door eiser verschafte informatie, waaronder een e-mailbericht van 25 juni 2017, volgens eiser afkomstig is van zijn vrouw die niet als objectieve en te verifiëren bron kan worden aangemerkt. De in beroep door eiser overgelegde e-mailberichten van 29 juni 2017 leiden eveneens niet tot een ander oordeel, omdat ook deze berichten van de vrouw van eiser afkomstig zijn.
5.7.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder eiser in zijn gehoor voldoende heeft geconfronteerd met de tegenstrijdigheden zodat het betoog van eiser dat verweerder dit ten onrechte zou hebben nagelaten, niet slaagt.
5.8.
Hoewel eiser stelt dat de geloofwaardigheid van zijn etniciteit en zijn deelname aan de demonstratie van 4 februari 2017 ten onrechte niet betrokken zijn bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van het drukken en dragen van de T-shirts en de daaruit voortvloeiende problemen, is tussen partijen niet in geschil dat eiser niet enkel vanwege zijn etniciteit en deelname aan de demonstratie voor vervolging of ernstige schade te vrezen heeft.
5.9.
Nu verweerder de verklaringen van eiser over het drukken en dragen van politiek getinte T-shirts en de problemen die daardoor zouden zijn ontstaan niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht en het feit dat niet is gebleken dat eiser vanwege zijn deelname aan een demonstratie en zijn behoren tot een etnische minderheid op zichzelf bezien voor vervolging of ernstige schade te vrezen heeft, heeft verweerder eisers aanvraag mogen afwijzen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000.
5.10.
Volgens eiser heeft verweerder zijn aanvraag ten onrechte als kennelijk ongegrond afgewezen. Uit de tekst van artikel 31, achtste lid, onder e van de Procedurerichtlijn (geïmplementeerd in artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000) volgt volgens eiser dat voor de tegenwerping van deze bepaling niet voldoende is dat er kennelijk inconsequente en tegenstrijdige, kennelijk valse of duidelijk onwaarschijnlijke verklaringen zijn afgelegd, maar moeten die verklaringen ook in strijd zijn met voldoende geverifieerde informatie over het land van herkomst waardoor aan de verklaringen alle overtuigingskracht wordt ontnomen. Volgens eiser heeft verweerder zijn (vermeende) inconsequente, tegenstrijdige, kennelijk valse of duidelijk onwaarschijnlijke verklaringen ten onrechte niet tegenover voldoende geverifieerde informatie over Myanmar gesteld. Gelet op het feit dat verweerder wel geloofwaardig acht dat eiser aan de demonstratie van 4 februari 2017 heeft deelgenomen is aan zijn verklaringen volgens hem voorts ook niet alle overtuigingskracht ontnomen.
5.11.
Ingevolge artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 kan verweerder een asielaanvraag afwijzen als kennelijk ongegrond indien hij kennelijk inconsequente en tegenstrijdige, kennelijk valse of duidelijk onwaarschijnlijke verklaringen heeft afgelegd die tegenstrijdig zijn met voldoende geverifieerde informatie over het land van herkomst, waardoor zijn bewering alle overtuigingskracht wordt ontnomen met betrekking tot de vraag of hij in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
5.12.
De rechtbank is van oordeel dat uit dit artikel volgt dat verweerder een aanvraag op grond van deze bepaling mag afwijzen als kennelijk ongegrond, indien sprake is van
ofwelkennelijk inconsequente en tegenstrijdige,
ofwelkennelijk valse,
ofwelduidelijk onwaarschijnlijke verklaringen die tegenstrijdig zijn met voldoende geverifieerde informatie over het land van herkomst, waardoor zijn bewering alle overtuigingskracht wordt ontnomen met betrekking tot de vraag of hij voor erkenning als persoon die internationale bescherming geniet. Waar eiser wordt tegengeworpen dat hij kennelijk inconsequente en tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd, hoeft dit niet tegenover voldoende geverifieerde informatie over zijn land van herkomst te worden gesteld.
5.13.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, gelet op al het voorgaande, niet ten onrechte geconcludeerd dat eiser ten aanzien van de kern van zijn asielrelaas, namelijk het drukken en dragen van politiek getinte T-shirts en de problemen die daardoor zouden zijn ontstaan, verklaringen heeft afgelegd die kennelijk inconsequent en tegenstrijdig zijn, waardoor alle overtuigingskracht wordt ontnomen met betrekking tot de vraag of hij voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in aanmerking komt.
5.14.
Nu verweerder eisers aanvraag heeft mogen afwijzen als kennelijk ongegrond heeft verweerder eiser een vertrektermijn mogen onthouden en een inreisverbod mogen opleggen.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van mr. D.D. van Loopik, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2017.

Rechtsmiddel