ECLI:NL:RBDHA:2017:8111

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 juli 2017
Publicatiedatum
21 juli 2017
Zaaknummer
17/6694
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op basis van niet rechtsgeldig huwelijk en gebrek aan duurzame relatie

Op 13 juli 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, een Eritrese vrouw, en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiseres had beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van 3 maart 2017, waarin haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis was afgewezen. De staatssecretaris stelde dat er geen sprake was van een rechtsgeldig huwelijk tussen eiseres en haar referent, de gestelde echtgenoot, en dat er ook geen duurzame en exclusieve relatie was.

Tijdens de zitting op 1 juni 2017 werd duidelijk dat de huwelijksakte en het huwelijksuittreksel niet overeenkwamen met de verklaringen van eiseres en referent. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat er geen rechtsgeldig huwelijk was, omdat de inhoud van de documenten niet overeenkwam met de verklaringen van de betrokkenen. Bovendien waren er veel tegenstrijdige verklaringen over hun relatie, wat de geloofwaardigheid van hun claims ondermijnde.

De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris de aanvraag terecht had afgewezen en dat het beroep ongegrond was. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 17/6694

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 juli 2017 de zaak tussen

[eiseres], eiseres,

gemachtigde mr. R. Bom,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde mr. drs. M.F. van der Lubbe.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 3 maart 2017 (het bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juni 2017. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R. Deniz, kantoorgenoot van haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig de heer [referent] (hierna: referent) en F.N. Ghebru, tolk Tigrinja. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres is van Eritrese nationaliteit. Zij is geboren op [geboortedatum]. Bij besluit van 18 september 2014 heeft verweerder aan referent, de gestelde echtgenoot van eiseres, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend met ingang van 4 mei 2014 en geldig tot 4 mei 2019. Op 4 december 2014 heeft referent namens eiseres een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis ingediend. Bij besluit van 4 juli 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder deze aanvraag afgewezen.
2. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres daartegen ongegrond verklaard. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de inhoud van de echt bevonden huwelijksakte van 17 februari 2012 en het huwelijksuittreksel van 5 maart 2015 niet overeenkomt met de verklaringen van eiseres en referent. Aan de stukken kan om die reden niet de waarde worden gehecht die eiseres en referent daaraan wensen te geven, zodat er geen sprake is van een rechtsgeldig huwelijk. Verder hebben eiseres en referent dusdanig veel tegenstrijdige verklaringen afgelegd dat ook niet aannemelijk is dat sprake is geweest van een duurzame en exclusieve (partnerschaps-)relatie.
3. Op wat eiseres hiertegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
4. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 februari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:455) volgt dat het ontbreken van een feitelijke gezinsband niet mag worden tegengeworpen als vaststaat dat sprake is van een huwelijk naar Nederlands internationaal privaatrecht dat reeds voor binnenkomst van de referent in Nederland bestond. Als dat huwelijk niet aannemelijk is gemaakt, mag verweerder, gelet op de Gezinsherenigingsrichtlijn, van partners verwachten dat zij aannemelijk maken dat tussen hen een feitelijke gezinsband heeft bestaan.
5. Niet in geschil is dat eiseres en referent een huwelijksakte en huwelijksuittreksel hebben overgelegd die echt bevonden zijn. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat desondanks geen sprake is van een rechtsgeldig huwelijk nu de inhoud van deze documenten niet overeenkomt met de verklaringen van eiseres en referent. Zo hebben eiseres en referent verklaard te zijn gehuwd in Umgurgur maar is de huwelijksakte opgesteld in Khartoum. Ook komen de door referent genoemde namen van de sjeik die het huwelijk voltrok en van de aanwezige getuigen niet overeen met de op de akte vermelde namen. Dat eiseres en referent enkele dagen eerder in Umgurgur gehuwd waren en later voor de rechtbank in Khartoum heeft verweerder niet hoeven volgen nu hierover niet eenduidig verklaard wordt. Gelet hierop heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat er tussen eiseres en referent geen sprake is van een naar Nederlands internationaal privaatrecht geldig gesloten huwelijk.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich voorts terecht op het standpunt gesteld dat evenmin is gebleken van een duurzame en exclusieve relatie tussen eiseres en referent, nu zij diverse tegenstrijdige verklaringen hebben afgelegd over hun relatie. Allereerst hebben zij tegenstrijdig en wisselend verklaard over de taal die zij onderling spreken. Zo heeft referent in eerste instantie verklaard dat zij Tigre met elkaar spreken terwijl eiseres te kennen heeft gegeven Tigre te verstaan en enkel Arabisch te spreken. Verweerder heeft het bevreemdend kunnen achten dat zij niet dezelfde taal spreken en hierover niet eenduidig verklaren.
Verder weet eiseres niets van de familie van referent, terwijl ze anderhalf jaar met hem zou hebben samengewoond. Ze weet niet waar de ouders van referent in Eritrea wonen en zij noemt een andere woonplaats dan waar referent heeft gesteld vandaan te komen (en waar zijn ouders nog altijd zouden wonen). Ook meent eiseres dat de dochter van referent uit een eerder huwelijk bij de ex-vrouw van referent woont, terwijl zij volgens de verklaringen van referent bij zijn ouders is ondergebracht.
Daarnaast heeft referent verklaard dat eiseres op de hoogte was van het bestaan van zijn dochter. Eiseres heeft echter verklaard dat referent haar nog nooit over zijn dochter heeft verteld. Eiseres en referent leggen ook verschillende verklaringen af over het moment waarop ze elkaar hebben ontmoet. Zo stelt eiseres dat referent in augustus 2011 naast haar kwam wonen. Referent heeft verklaard dat dit in 2012 was.
Referent heeft voorts verklaard dat sprake was van uithuwelijking door de vader van eiseres, terwijl eiseres heeft verklaard dat referent haar ten huwelijk vroeg. Verder is wisselend verklaard over de periode waarin eiseres en referent zouden hebben samengewoond in Soedan. Referent stelt dat ze een half jaar in Umgurgur woonden en een jaar in Kassala, terwijl eiseres stelt dat ze een jaar in Umgurgur woonden en een half jaar in Kassala.
7. De enkele stelling van referent dat hij door medische omstandigheden niet goed heeft kunnen verklaren tijdens zijn asielprocedure, kan niet tot een ander oordeel leiden. Niet is gebleken dat sprake was van problemen met het afleggen van verklaringen tijdens de asielprocedure.
8. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de aanvraag terecht afgewezen. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. van Dijk-de Keuning, rechter, in aanwezigheid van S.A.K. Kurvink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden aan partijen op: