ECLI:NL:RBDHA:2017:8104

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 juli 2017
Publicatiedatum
21 juli 2017
Zaaknummer
17/6450
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor Eritrese eiseres op basis van niet rechtsgeldig huwelijk en gebrek aan duurzame relatie

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 13 juli 2017 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiseres, een Eritrese vrouw, had de aanvraag ingediend met het doel van gezinshereniging in het kader van nareis. De aanvraag werd aanvankelijk afgewezen op 11 juli 2016, waarna het bezwaar van eiseres op 24 februari 2017 ongegrond werd verklaard. Eiseres stelde dat zij gehuwd was met haar referent, die een verblijfsvergunning asiel had, maar de rechtbank oordeelde dat er geen rechtsgeldig huwelijk was volgens internationaal privaatrecht. Dit was gebaseerd op het feit dat het huwelijk niet geregistreerd was in de kebabi in Eritrea, wat vereist is voor de erkenning van een huwelijk. De rechtbank concludeerde dat er geen duurzame en exclusieve relatie was aangetoond, mede door het gebrek aan feitelijke samenwoning en financiële afhankelijkheid. Eiseres had weliswaar documenten overgelegd, maar deze werden niet als voldoende bewijs beschouwd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt de noodzaak van bewijs voor een rechtsgeldig huwelijk en de voorwaarden voor gezinshereniging.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 17/6450
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 13 juli 2017 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres,

gemachtigde mr. M.S. Yap,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde mr. M.F. van der Lubbe.

Procesverloop

Op 26 mei 2015 is ten behoeve van eiseres een aanvraag ingediend tot afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel ‘gezinshereniging in het kader van nareis’. Bij besluit van 11 juli 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder deze aanvraag afgewezen.
Bij besluit 24 februari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Van eiseres zijn op 31 mei 2017 stukken ontvangen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juni 2017. Namens eiseres zijn verschenen haar echtgenoot, [referent] (referent) en de gemachtigde van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig F.N. Ghebru, tolk in de taal Tigrinya. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres, geboren op [geboortedatum] en van Eritrese nationaliteit, beoogt verblijf bij referent, aan wie bij besluit van 8 april 2015 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend. Eiseres stelt dat zij zijn gehuwd op 2 oktober 2012 en dat ze één maand hebben samengewoond, waarna eiseres ruim vijf maanden naar haar familie ging. Daarna hebben referent en eiseres nog vijftien dagen samengewoond, waarna referent vertrok. Dat is traditie. Er is een kopie van de huwelijksakte overgelegd, omdat referent het origineel kwijt stelt te zijn geraakt.
2. Verweerder heeft aan het standpunt dat eiseres niet voor het gevraagde mvv in aanmerking komt, het volgende ten grondslag gelegd. Zo al moet worden uitgegaan van een tussen eiseres en referent gesloten traditioneel islamitisch huwelijk (immers is alleen een niet op authenticiteit te onderzoeken kopie van de huwelijksakte overgelegd, waarop bovendien in strijd met de verklaring van eiseres als huwelijksdatum 28 september 2012 is vermeld), geldt dat geen sprake is van een naar internationaal privaatrecht rechtsgeldig huwelijk. Het huwelijk is niet in de registers van de kebabi in Eritrea geregistreerd terwijl dat wel is vereist, zo volgt uit (pagina 56 van) het EASO Country of Origin Information Report - Eritrea Country Focus van mei 2015 (EASO-rapport) en (pagina 25 van) het algemene ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken inzake Eritrea van februari 2017 (het ambtsbericht). Ook is niet aangetoond dat sprake is van een duurzame en exclusieve relatie. Een feitelijke gezinsband ontbreekt, onder meer omdat sprake was van een zeer korte periode van samenwoning, eiseres en referent elkaar nauwelijks kenden voorafgaand aan het gestelde religieuze huwelijk, niet is gebleken van (veel) contact gedurende de periode waarin eiseres bij haar ouders woonde en evenmin is gebleken van financiële afhankelijkheid.
3. Eiseres heeft daartegen het volgende aangevoerd.
  • Een Eritrees kerkelijk huwelijk is een naar internationaal privaatrecht geldig huwelijk. Verwezen wordt naar artikel 10:31 van het Burgerlijk Wetboek. Er is geen sprake van een tegenstrijdige verklaring over de huwelijksdatum. De datum van het huwelijksfeest - de belangrijkste gebeurtenis binnen een huwelijk - was op 2 oktober 2012. De datum waarop het huwelijk voor de kerk wordt gesloten is op de akte vermeld. Dat was 28 september 2012.
  • Referent heeft eiseres financieel gesteund door haar contant geld te geven.
  • Op 3 januari 2017 zijn twee stukken van Eritrese experts overgelegd waaruit volgt dat een kerkelijk huwelijk een rechtsgeldig huwelijk is in Eritrea en dat inschrijving in de registers van de kebabi niet nodig is. Ook wordt verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 8 februari 2017 (AWB 16/27273).
  • Uit diverse openbare bronnen blijkt dat het moeilijk is om documenten te verkrijgen van de Eritrese overheid. Eiseres beroept zich op artikel 11, tweede lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn, op grond waarvan ook ander bewijs - zoals in dit geval overgelegd fotomateriaal van het huwelijk - moet worden meegewogen indien officiële bewijsstukken ontbreken.
  • Uit de overgelegde ‘Expert Opinie van de Migration Law Clinic’, blijkt dat het voor Eritrese asielstatushouders haast onmogelijk wordt gemaakt om effectief gebruik te maken van hun recht op gezinshereniging. Onder verwijzing naar rechtspraak van het Hof van Justitie wordt in dat stuk gesteld dat het niet proportioneel is om te verlangen dat bewezen wordt dat het absoluut onmogelijk is om bepaalde bewijsstukken te verkrijgen.
  • Subsidiair wordt aangevoerd dat sprake is van een duurzame en exclusieve relatie. Verwezen wordt naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 26 mei 2016 (AWB 15/20764). Eiseres en referent hebben invulling gegeven aan samenwoning onder omstandigheden die in Eritrea gebruikelijk zijn.
4. Tussen partijen is allereerst in geschil of sprake is van een naar internationaal privaatrecht rechtsgeldig huwelijk. Naar het oordeel van de rechtbank moet uit het onder 2 genoemde EASO-rapport worden afgeleid dat in Eritrea voor de erkenning van een kerkelijk huwelijk is vereist dat het is geregistreerd in de kebabi. Zo staat op pagina 56 van het rapport vermeld: “
Religious marriages are recognised in Eritrea; an additional official (state) marriage certificate is not required but the marriage must be entered into the kebabi administration’s register”. Nu niet in geschil is dat het huwelijk van eiseres en referent niet is ingeschreven in dit register, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat er tussen eiseres en referent geen sprake is van een naar internationaal privaatrecht rechtsgeldig gesloten huwelijk. De overgelegde stukken van de Eritrese experts kunnen daar niet aan afdoen, reeds omdat in het eerste stuk niet inzichtelijk is gemaakt hoe tot de getrokken conclusies wordt gekomen (een bronvermelding ontbreekt) en van het tweede stuk niet duidelijk is door wie het is opgesteld. Ook wat eiseres overigens heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
5. Vervolgens staat ter beoordeling of het bestaan van een duurzame en exclusieve relatie en een feitelijke gezinsband tussen eiseres en referent is aangetoond. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 februari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:455) volgt dat als niet aannemelijk is dat sprake is van een naar internationaal privaatrecht rechtsgeldig huwelijk, verweerder van partners mag verwachten dat zij aannemelijk maken dat tussen hen een feitelijke gezinsband heeft bestaan. De Gezinsherenigingsrichtlijn biedt de lidstaten de ruimte om te eisen dat de gezinsband vóór het moment van binnenkomst van de referent moet hebben bestaan, maar niet dat bovendien vereist kan worden dat sprake is geweest van samenwoning.
In dit geval staat niet vast dat eiseres en referente op het moment van binnenkomst waren getrouwd, nu de op de overgelegde kopie van de huwelijksakte een andere datum is vermeld dan de door eiseres gestelde huwelijksdatum. Ook wijkt de daarop vermelde geboorteplaats van eiseres af van de gestelde geboorteplaats. Een adequate verklaring daarvoor ontbreekt. Daarnaast heeft verweerder onweersproken gesteld dat niet aannemelijk is gemaakt dat eiseres en referent contact onderhielden gedurende de vijf maanden waarin eiseres bij haar ouders verbleef. De duurzaamheid van de relatie is ook niet gebleken uit andere factoren. Zo is niet gebleken dat sprake was van financiële afhankelijkheid. De stelling dat referent eiseres met contant geld onderhield is niet onderbouwd. Verweerder heeft zich voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat niet is gebleken van een gezinsband vóór het moment van binnenkomst. De verwijzing naar een uitspraak van deze zittingsplaats - waarin is overwogen dat met het samenwonen gedurende vier weken invulling is gegeven aan het gezinsleven - leidt niet tot een ander oordeel. Datzelfde geldt voor hetgeen eiseres overigens heeft aangevoerd en overgelegd.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. van Dijk-de Keuning, rechter, in aanwezigheid van S.A.K. Kurvink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden aan partijen op: