ECLI:NL:RBDHA:2017:8100

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juli 2017
Publicatiedatum
21 juli 2017
Zaaknummer
C/09/14/172 R
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens niet verwijtbare boedelachterstand

Op 10 juli 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de schuldsaneringsregeling van een schuldenares. De bewindvoerder had op 2 november 2016 een verzoek ingediend tot beëindiging van de schuldsaneringsregeling, die eerder was uitgesproken op 7 april 2014. De rechtbank heeft de mondelinge behandeling van het verzoek op 19 januari 2017 gehouden, waarbij de schuldenares en haar raadsvrouw, mr. J.M. Tason Avilla, zijn gehoord. De rechtbank heeft de behandeling uitgesteld tot 24 juni 2017 om de schuldenares de kans te geven haar verplichtingen na te komen.

Tijdens de zitting op 26 juni 2017 werd duidelijk dat de schuldenares, ondanks haar inspanningen, een boedelachterstand had. De rechtbank heeft vastgesteld dat een groot deel van deze achterstand te wijten was aan een eenmalige betaling van nabestaandenpensioen, dat door de budgetbeheerder was aangewend voor andere verplichtingen. De rechtbank concludeerde dat de schuldenares geen verwijt treft voor de boedelachterstand, aangezien zij in die periode geen inkomen had en haar budgetbeheerder niet adequaat had gehandeld.

De rechtbank heeft ook gekeken naar de sollicitatie-inspanningen van de schuldenares. Hoewel zij niet altijd aan de sollicitatieplicht voldeed, hield de rechtbank rekening met haar persoonlijke omstandigheden, waaronder een schouderoperatie en het overlijden van haar echtgenoot. De rechtbank oordeelde dat de tekortkomingen niet ernstig genoeg waren om de schuldsaneringsregeling te beëindigen. Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot beëindiging van de schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat de boedelachterstand niet te wijten was aan nalatigheid van de schuldenares.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team insolventies – enkelvoudige kamer
insolventienummer: C/09/14/172 R
uitspraakdatum : 10 juli 2017
In de schuldsaneringsregeling van:

[verzoekster]

geboren op [geboortedatum en plaats],
woonadres: [postcode straatnaam en huisnummer]
mr. J.M. Tason Avilla,
heeft de bewindvoerder op 2 november 2016 een verzoek ingediend strekkende tot beëindiging van de schuldsaneringsregeling.
Ten aanzien van schuldenares is bij vonnis van 7 april 2014 de schuldsaneringsregeling uitgesproken, met benoeming van, laatstelijk, mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers tot rechter-commissaris. S.A.M. Koppelman (Koppelman & Perez Bewindvoering, kantoorhoudende te Zuidland is benoemd tot bewindvoerder.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 19 januari 2017. Schuldenares, bijgestaan door haar raadsvrouw mr. Tason Avila, en de bewindvoerder zijn gehoord ter terechtzitting waarna de rechtbank heeft besloten om de behandeling bij tussenvonnis (pro forma) aan te houden tot 24 juni 2017 om schuldenares in de gelegenheid te stellen alsnog zich tot het uiterste in te spannen om alle verplichtingen na te komen.
Ter zitting van 26 juni 2017 is schuldenares, bijgestaan door haar raadsvrouw mr. Tason Avila en haar beschermingsbewindvoerder E.W.M. Appel alsmede de bewindvoerder verschenen en gehoord.
Bij brief van 3 juli 2017 heeft mr. Tason Avilia de rechtbank bericht dat volgens de beschermingsbewindvoerder het inlopen van de boedelachterstand bijna niet haalbaar is. Wel kan het gereserveerde bedrag van € 3.000,- voldaan worden aan de boedelrekening.

De beoordeling

De rechtbank stelt het volgende voorop.
Ingevolge artikel 350, eerste en derde lid onder c, kan de rechtbank de toepassing van de schuldsaneringsregeling beëindigen indien de schuldenaar een of meer van zijn uit de schuldsaneringsregeling voorvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt of door zijn doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmert dan wel frustreert. Als maatstaf voor beëindiging van de schuldsaneringsregeling op deze grond heeft te gelden of, in het licht van de overige omstandigheden van het geval, de daar genoemde gedragingen een duidelijke aanwijzing vormen dat bij de schuldenaar de van hem te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling ontbreekt. Mede gelet op de totstandkomingsgeschiedenis van deze bepaling en de voorganger daarvan ligt hierin besloten dat voor toepassing van de bedoelde opheffingsgronden vereist is dat de schuldenaar van zijn gedragingen een verwijt kan worden gemaakt. (HR 12 juni 2009, LJN BI0455).
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is aannemelijk geworden dat schuldenares geen verwijt treft. Daartoe gelden de volgende overwegingen. Een groot deel van de boedelachterstand heeft betrekking op een eenmalige betaling van nabestaandenpensioen van
€ 4.705,00. Dit bedrag is door de voormalig budgetbeheerder, Modus Vivendi, aangewend om de vaste lasten van schuldenares te voldoen. Door de bewindvoerder, de heer Koppelman, is bevestigd dat schuldenares in die periode niet over een inkomen beschikte.
Voorts is in februari 2017 een nabetaling binnen gekomen op de beheerrekening van de budgetbeheerder van ongeveer € 5.700,- aan uitkering die met terugwerkende kracht is verleend. Hiervan is nog een fors bedrag over, te weten een bedrag van meer dan € 3000,-, dat aanwezig was op de beheerdersrekening van de budgetbeheerder, welke rekening nu in beheer is bij de beschermingsbewindvoerder. De beschermingsbewindvoerder heeft ter zitting toegezegd dit bedrag per ommegaande over te maken op de boedelrekening. Voor zover er na ontvangst van dit bedrag op de boedelrekening nog een boedelachterstand bestaat is dit naar oordeel van de rechtbank niet ontstaan doordat schuldenares voor eigen gewin geld heeft achtergehouden, maar door het beleid van haar budgetbeheerder nu haar inkomen gedurende de gehele regeling onder budgetbeheer stond en zij steeds heeft geleefd van een gering bedrag aan leefgeld (€ 60,00 per week). In het licht van bovengenoemde omstandigheden is naar oordeel van de rechtbank geen sprake van gedragingen door schuldenares waaruit kan worden opgemaakt dat zij geen medewerking heeft verleend aan een doeltreffende uitvoering van de regeling. Een en ander valt haar niet te verwijten.
Voorts is ter zitting gebleken dat schuldenares heeft gesolliciteerd in de periode van juli 2016 tot en met januari 2017, zij het dat dit niet telkens vier keer per maand is gebeurd. In februari 2017 is zij aan haar schouder geopereerd en heeft zij niet gesolliciteerd in de maanden februari en mei 2017. In april 2017 heeft zij twee keer gesolliciteerd en in de maand juni tien keer. Zij heeft dit alsnog aan de bewindvoerder voorafgaand aan de zitting aangetoond door kopieën over te leggen van sollicitatiebrieven. Dat zij in september 2016 slechts één maal heeft gesolliciteerd en in de maanden februari en mei 2017 in het geheel niet, acht de rechtbank niet een zodanig ernstige tekortkoming dat dit tot beëindiging van de regeling moet leiden, gelet op de omstandigheid dat haar echtgenoot in september 2016 is overleden en zij voorts in februari 2017 een schouderoperatie heeft ondergaan. Aannemelijk is dat zij van die operatie nog steeds beperkingen ondervindt. Ter zitting heeft haar advocaat meegedeeld dat zij de bewindvoerder zal vragen schuldenares haar opnieuw te laten keuren door een GGD arts, zodat de rechter-commissaris kan beoordelen in hoeverre zij thans nog gehouden is aan de sollicitatieplicht te voldoen. Overigens heeft schuldenares ter zitting meegedeeld dat zij vier keer per maand solliciteert op vacatures en dit ook zal blijven doen in afwachting van een keuring en een eventueel door de rechter-commissaris te nemen beslissing.
Nu de goederen van schuldenares sedert de beschikking van de kantonrechter van 17 april 2017 onder beschermingsbewind zijn gesteld en de beschermingsbewindvoerder ter zitting heeft toegezegd alle nog ontbrekende informatie op te vragen en aan de bewindvoerder te zenden, gaat de rechtbank er van uit dat deze tekortkoming wordt hersteld.
Hoewel ter zitting de mogelijkheid van verlenging van de regeling is besproken, ziet de rechtbank daartoe geen aanleiding, nu de ontstane boedelachterstand niet te wijten is aan nalatigheid van de zijde van schuldenares.

De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot beëindiging van de schuldsaneringsregeling van [verzoekster] voornoemd.
Gewezen door mr. W.J. Don en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 juli 2017 in aanwezigheid van A.M.C. van der Zwan, griffier.
Tegen deze uitspraak kan degene, aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, uitsluitend via een advocaat binnen acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof te Den Haag.