ECLI:NL:RBDHA:2017:8096

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juni 2017
Publicatiedatum
20 juli 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 27330
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar inzake verblijfsrecht gemeenschapsonderdaan

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 juni 2017 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn bezwaar door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiser had op 2 november 2015 een primaire beslissing ontvangen waarin werd vastgesteld dat hij geen verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan had. Eiser heeft pas op 23 september 2016 kennisgenomen van deze beslissing en heeft op 29 september 2016 bezwaar gemaakt. De staatssecretaris verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk omdat het niet binnen de wettelijke termijn van vier weken was ingediend. Eiser betoogde dat hij niet op de hoogte was van het primaire besluit en dat het besluit niet rechtsgeldig aan hem was uitgereikt.

De rechtbank overwoog dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift begint op de dag na de bekendmaking van het besluit. De rechtbank concludeerde dat het primaire besluit op de juiste wijze was bekendgemaakt en dat eiser onvoldoende had aangetoond dat hij niet op het opgegeven adres woonde. De rechtbank oordeelde dat het bezwaar niet tijdig was ingediend en dat er geen verschoonbare reden was voor de termijnoverschrijding. Daarom verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van bezwaarschriften en de verantwoordelijkheid van de indiener om ervoor te zorgen dat de autoriteiten op de hoogte zijn van hun actuele adresgegevens. Eiser kan binnen vier weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/27330

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 juni 2017 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [vreemdelingennummer]

(gemachtigde: mr. F.A. Broersma),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. I. Boon)

Procesverloop

Bij besluit van 2 november 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder geconstateerd dat eiser geen verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan heeft gehad.
Bij besluit van 9 november 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juni 2017.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op 13 februari 2014 heeft eiser een aanvraag ingediend tot afgifte van een document ‘duurzaam verblijf burger van de Unie’. In een bijlage bij de aanvraag heeft eiser als postadres [adres 1] opgegeven. De aanvraag is bij besluit van 27 januari 2015 op grond van artikel 24 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) niet in behandeling genomen omdat geen leges zijn betaald. Bij het primaire besluit heeft verweerder geconstateerd dat eiser geen verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan heeft gehad. Op 29 september 2016 heeft eiser een bezwaarschrift ingediend tegen het bestreden besluit.
2. Eiser heeft in beroep – samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd. Eiser stelt dat hij een geldige reden heeft voor de termijnoverschrijding van het indienen van zijn bezwaar. Eiser is pas op 23 september 2016 rechtsgeldig op de hoogte gekomen van het primaire besluit en haar inhoud. Op 29 september 2016 heeft eiser bezwaar gemaakt. Dit is binnen de daarvoor gestelde termijn van vier weken. Het standpunt van verweerder inhoudende dat het primaire besluit rechtsgeldig aan eiser is uitgereikt door bezorging op de [adres 1] is onjuist. Indien geen vaste woon of verblijfplaats bekend is, dient het besluit aan de betrokkenen in persoon uitgereikt te worden. Eiser stelt dat hij nooit ingeschreven heeft gestaan en/of heeft gewoond aan de [adres 1] en dat dit ook niet kan omdat het hier geen woning betreft. Verweerder heeft het bezwaarschrift niet niet-ontvankelijk kunnen verklaren.
3. Verweerder heeft zich bij het bestreden besluit gemotiveerd op het standpunt gesteld dat het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk is verklaard, omdat het bezwaarschrift niet binnen de in artikel 69, eerste lid, van de Vw 2000 gestelde termijn van vier weken is ingediend.
4. In artikel 69, eerste lid, van de Vw 2000 is de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift tegen een besluit in de zin van die wet bepaald op vier weken.
Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) vangt de termijn aan op de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Artikel 3:41, eerste lid, Awb bepaalt dat de bekendmaking van besluiten geschiedt door toezending of uitreiking aan de belanghebbende.
Ingevolge artikel 6:9 van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen, met dien verstande dat bij verzending per post een bezwaarschrift tijdig is ingediend, indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Ingevolge artikel 3.104, vijfde lid, van het Vb 2000 wordt de beschikking, die niet of niet mede strekt tot het verlenen, wijzigen of verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 8, onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), bekendgemaakt door uitreiking of door toezending naar het laatst bekende adres.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1.
Ter zitting is ter sprake gekomen dat uit de stukken is gebleken dat eiser op 9 september 2016 een aanvraag om afgifte van een artikel 9-document heeft ingediend bij verweerder, welke aanvraag bij besluit van 11 november 2016 is afgewezen omdat niet is gebleken dat eiser vijf jaar onafgebroken en rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad. De vraag rees wat eiser – gelet op de hiervoor genoemde afwijzing – met onderhavige procedure wil bereiken. Nu ter zitting is gebleken dat eiser tegen voornoemd besluit bezwaar heeft ingediend en het besluit op bezwaar nog niet is genomen, is de rechtbank van oordeel dat eiser voldoende procesbelang heeft bij het onderhavige beroep.
5.2.
De rechtbank stelt vast dat verweerder het primaire besluit op 3 november 2015 heeft verstuurd naar het voor hem laatst bekende adres in de BRP. Het primaire besluit is met de aangetekende post op 10 november 2015 retour gekomen met als reden “geweigerd”. Eiser heeft op 1 september 2016 verweerder verzocht om het primaire besluit aan hem toe te zenden. Op 23 september 2016 heeft verweerder aan dit verzoek voldaan. Op 29 september 2016 heeft eiser een bezwaarschrift ingediend tegen het bestreden besluit. Verweerder heeft eiser bij brief van 18 oktober 2016 in de gelegenheid gesteld om binnen een termijn van twee weken na verzending van de brief de reden van het te laat indienen van het bezwaar aan te geven. Bij brief van 1 november 2016, ontvangen op 3 november 2016, heeft eiser aangegeven dat hij niet eerder van de beschikking op de hoogte was, omdat hij tussen de datum van het primaire besluit en 23 september 2016 geen vaste woon- en verblijfplaats had. Eiser gaf daarbij aan dat [adres 1] het adres is van de Protestante Kerken te [plaats] .
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank is het besluit van 2 november 2015 op 3 november 2015 op de voorgeschreven wijze door verweerder bekendgemaakt door dit te verzenden naar het laatst bekende -adres van eiser zoals weergegeven in de Basisregistratie Personen (voorheen Gemeentelijke Basisadministratie, GBA). Uit de bij het verweerschrift gevoegde stukken volgt dat eiser per 28 januari 2013 de [adres 1] als postadres gebruikte en eerst op 23 augustus 2016 dit adres heeft gewijzigd naar [adres 2] . Ten tijde van de verzending van het besluit op 3 november 2015 was het laatst bekende BRP-adres van eiser dus nog de [adres 1] . Dat eiser op dat moment niet meer op dat adres woonde is een omstandigheid die naar het oordeel van de rechtbank voor eisers rekening en risico moet komen (zie de uitspraak van de Afdeling van 25 september 2013, zaaknummer 201206441/1/V3). In de ontvangen weigering heeft verweerder voorts geen aanleiding hoeven te zien om het besluit opnieuw bekend te maken. Het had voorts op de weg van eiser gelegen om verweerder op de hoogte te stellen van zijn nieuwe adres, zo volgt uit artikel 4.37 van het Vb 2000. Eiser diende te begrijpen dat verweerder bij het ontbreken van een ander adres van het laatst bekende adres gebruik zou maken, zoals ook in de Vreemdelingencirculaire 2000 (C.1/2.13) is aangekondigd. Eiser heeft voorts onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij nooit ingeschreven heeft gestaan in het BRP op de [adres 1] , nu eiser dit niet heeft onderbouwd met stukken.
5.4.
Naar het oordeel van de rechtbank is het bezwaarschrift niet binnen de in artikel 69, eerste lid, van de Vw 2000 gestelde termijn van vier weken ingediend en heeft eiser geen verschoonbare reden voor deze termijnoverschrijding. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het bezwaarschrift kennelijk niet-ontvankelijk is.
5.5.
Gelet op het voorgaande, zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. Verwilligen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 juni 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.