ECLI:NL:RBDHA:2017:8095

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juni 2017
Publicatiedatum
20 juli 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 3357
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen afwijzing visumaanvraag

In deze zaak heeft eiser, met V-nummer [vreemdelingennummer], beroep ingesteld tegen de beslissing van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, die zijn aanvraag voor een visum voor kort verblijf had afgewezen. Het primaire besluit tot afwijzing vond plaats op 20 november 2016, waarna eiser op 30 november 2016 bezwaar indiende. Dit bezwaar werd echter door verweerder op 16 januari 2017 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift niet was gemotiveerd en eiser niet in de gelegenheid was gesteld om het verzuim te herstellen.

De rechtbank heeft op 2 juni 2017 de zaak behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft overwogen dat, volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een bezwaar- of beroepschrift ten minste de gronden van het bezwaar of beroep moet bevatten. De rechtbank oordeelt dat verweerder het bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat eiser niet heeft aangetoond dat hij de herstelverzuimbrief niet heeft ontvangen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de herstelverzuimbrief van 13 december 2016 de juiste adresgegevens bevatte en dat verweerder een deugdelijke verzendadministratie heeft overgelegd. Eiser is er niet in geslaagd om feiten te stellen die de ontvangst van de brief betwijfelen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 16 juni 2017, en er kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/3357

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 juni 2017 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [vreemdelingennummer]

(gemachtigde: mr. E. El-Sharkawi),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie , verweerder

(gemachtigde: mr. J.A. Wieman).

Procesverloop

Bij besluit van 20 november 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een visum voor kort verblijf afgewezen.
Bij besluit van 16 januari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juni 2017.
Eiser en zijn gemachtigde zijn met voorafgaand bericht niet verschenen ter zitting. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 15 november 2016 een aanvraag gedaan om afgifte van een visum voor kort verblijf. De aanvraag is bij het primaire besluit door verweerder afgewezen. De gemachtigde van eiser heeft op 30 november 2016 bezwaar ingediend op nader aan te voeren gronden als bedoeld in artikel 6:5, eerste lid, onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Omdat het bezwaarschrift niet is gemotiveerd heeft verweerder eiser bij brief van 13 december 2016 in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken het verzuim te herstellen, hetgeen niet is gebeurd. Het bezwaar is vervolgens bij het bestreden besluit door verweerder kennelijk niet-ontvankelijk verklaard omdat niet is voldaan aan de in de wet gestelde vereisten voor behandeling van het bezwaar, zoals bepaald in artikel 6:6 van de Awb.
2.
Eiser heeft in beroep het volgende – samengevat weergegeven – aangevoerd. Verweerder diende eiser in de gelegenheid te stellen om het verzuim te herstellen en de gronden van bezwaar aan te vullen. Eiser is nooit in de gelegenheid gesteld om het verzuim te herstellen. De gemachtigde van eiser hanteert een lijst van de dagelijks inkomende post. Hieruit blijkt dat in de periode 30 november tot en met 16 januari 2017 geen brief van verweerder is ontvangen met de inhoud om de gronden van bezwaar in te dienen. Het is niet de vraag of verweerder de brief om herstelverzuim al dan niet heeft verzonden, maar of de brief de gemachtigde van eiser heeft bereikt. Verweerder dient dit te bewijzen.
3. Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb dient een bezwaar- of beroepschrift ten minste de gronden van het bezwaar of beroep te bevatten.
Ingevolge artikel 6:6 van de Awb kan het verzuim om aan dit gestelde vereiste te voldoen ertoe leiden dat het bezwaar of beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
4. De rechtbank oordeelt als volgt.
4.1.
Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder het bezwaarschrift van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
4.2.
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State eerder heeft overwogen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 14 augustus 2013, ECLI:NL:RVS:2013:715), geldt als uitgangspunt dat, in het geval van niet aangetekende verzending van een besluit of een ander rechtens van belang zijnd document, het bestuursorgaan aannemelijk dient te maken dat het stuk is verzonden. Daarvoor is in ieder geval vereist dat het stuk is voorzien van de juiste adressering en een verzenddatum en er een deugdelijke verzendadministratie is.
4.3.
Verweerder heeft bij het verweerschrift een printscreen overgelegd van de verzendadministratie in INDIGO, het digitale systeem van de IND. Volgens verweerder blijkt hieruit dat de herstelverzuimbrief op 13 december 2016 is verzonden via het zogenaamde verzendhuis.
4.4.
De rechtbank stelt vast dat de herstelverzuimbrief van 13 december 2016 de juiste adresgegevens van de gemachtigde van eiser bevat, evenals een verzenddatum. De rechtbank is van oordeel dat, nu verweerder voornoemde INDIGO-uitdraai heeft overgelegd, er sprake is van een deugdelijke verzendadministratie, zodat in dit geval voldoende aannemelijk is dat de herstelverzuimbrief van 13 december 2016 is verzonden. Het is voorts aan eiser om feiten te stellen op grond waarvan de ontvangst kan worden betwijfeld. Hierin is eiser niet geslaagd. De enkele stelling van eiser dat uit zijn eigen lijst van dagelijks inkomende post in de periode 30 november tot en met 16 januari 2017 blijkt dat geen herstelverzuimbrief van verweerder is ontvangen, is niet nader onderbouwd en de genoemde lijst is niet overgelegd. De stelling is daarom onvoldoende om aannemelijk te achten dat deze herstelverzuimbrief niet is verzonden.
4.5.
De rechtbank oordeelt dat verweerder het bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
5. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. Verwilligen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 juni 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.