ECLI:NL:RBDHA:2017:8093
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing visumaanvraag kort verblijf voor familiebezoek aan Nederland
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 juni 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een Egyptische nationaliteit houder, en de minister van Buitenlandse Zaken. De eiser had een aanvraag ingediend voor een visum voor kort verblijf in Nederland met als doel familiebezoek. De aanvraag werd op 2 augustus 2016 door de minister afgewezen, en het bezwaar van de eiser werd op 24 november 2016 kennelijk ongegrond verklaard. De eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 2 juni 2017 was de eiser niet aanwezig, maar werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft overwogen dat de minister de aanvraag op basis van de Visumcode heeft beoordeeld en dat er onvoldoende bewijs was dat de eiser voornemens was om Nederland vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum te verlaten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet voldoende sociale en economische binding met Egypte heeft aangetoond, wat essentieel is voor de beoordeling van de visumaanvraag.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er geen redelijke twijfel bestaat over zijn voornemen om tijdig terug te keren naar Egypte. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van de visumaanvraag door de minister in stand blijft. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep open tegen deze beslissing.