ECLI:NL:RBDHA:2017:7971

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juli 2017
Publicatiedatum
18 juli 2017
Zaaknummer
09/827810-16
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting en drugshandel met medeplegen in Alphen aan den Rijn

Op 18 juli 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van brandstichting en drugshandel. De verdachte, geboren in 1983, werd beschuldigd van het opzettelijk stichten van brand in zijn woning te Alphen aan den Rijn op 18 december 2016, waarbij hij samen met een medeverdachte een rookbom had gemaakt. De brand leidde tot aanzienlijke schade aan de woning en gevaar voor omwonenden. Tijdens het onderzoek zijn ook aanzienlijke hoeveelheden amfetamine en MDMA aangetroffen in de woning van de verdachte, evenals verboden vuurwerk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich bewust was van de risico's van zijn handelen en dat hij de aanmerkelijke kans op brand heeft aanvaard. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 30 maanden, terwijl de verdediging pleitte voor een straf van 12 maanden. Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 511 dagen, waarvan een deel voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uur. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij voor de geleden schade door de brand.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer 09/827810-16
Datum uitspraak: 18 juli 2017
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,
BRP-adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ten terechtzittingen van 29 maart 2017 (pro forma), 17 mei 2017 (pro forma) en 4 juli 2017 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. L.E. van der Leeuw en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte mr. K. Lans, advocaat te IJmuiden, en door verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 18 december 2016 te Alphen aan den Rijn, tezamen en in
vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk brand heeft
gesticht door in zijn woning (een (rook)bom te maken) (door) kaliumnitraat en
suiker te vermengen en/of te verwarmen, althans (een) brandbare stof(fen) te
vermengen en/of verwarmen, ten gevolge waarvan zijn woning en daarin zich
bevindende goederen geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval
brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor de aangrenzende percelen, in
elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor de personen die
zich in de belendende percelen bevonden, in elk geval levensgevaar voor een
ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de personen
die zich in de belendende percelen bevonden, in elk geval gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel voor een ander of anderen
te duchten was;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 december 2016 te Alphen aan den Rijn, tezamen en in
vereniging met een of meer anderen, althans alleen, grovelijk, althans
aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam, in zijn woning
(een (rook)bom te maken) (door) kaliumnitraat en suiker te vermengen en/of te
verwarmen, althans (een) brandbare stof(fen) te vermengen en/of verwarmen ten
gevolge waarvan het aan zijn en/of zijn mededaders schuld te wijten is
geweest, dat dat mengel van kaliumnitraat en suiker vlam heeft gevat en/of
geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval dat er brand is
ontstaan, en daardoor gemeen gevaar voor aangrenzende percelen, in elk geval
gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor de personen die zich in
die aangrenzende percelen bevonden, in elk geval levensgevaar voor een ander
of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de personen die
zich in die aangrenzende percelen bevonden, in elk geval gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel voor een ander of anderen, ontstond;
2.
hij op of omstreeks 18 december 2016 te Alphen aan den Rijn opzettelijk
aanwezig heeft gehad ongeveer 300 gram, in elk geval een hoeveelheid van een
materiaal bevattende amfetamine en/of ongeveer 43 gram, in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of (ongeveer) 101 XTC-pillen,
bevattende MDMA, zijnde amfetamine en/of MDMA (telkens) een middel als bedoeld
in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het
vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op één of meer tijdstip(pen) in de periode 1 januari 2006 tot en met 17
december 2016 te Alphen aan den Rijn en/of elders in Nederland, (telkens)
opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in
elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, (telkens) een
hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of een (telkens) een
hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde amfetamine en/of MDMA
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan
wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4.
hij in de periode 1 september 2016 tot en met 18 december 2016, te Alphen aan
den Rijn, al dan niet opzettelijk vuurwerk, te weten 50 pakjes nitraten,
buiten een inrichting als bedoeld in artikel 1.1.4, 2.2.1, 3.2.1 of 3A.2.1 van
het Vuurwerkbesluit, voorhanden heeft gehad;
3. Bewijsoverwegingen [1]
3.1
Inleiding
De volgende feiten kunnen op grond van de gebruikte bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de bewijsvraag.
Op 18 december 2016 kreeg de politie een melding dat er brand zou zijn aan de [adres] te Alphen een den Rijn. Het betrof een flatwoning op de 10e etage. Bij aankomst was er al rookontwikkeling op de galerij. [2] Inmiddels was ook de brandweer ter plaatse gekomen. In de woning was een brand met een grote vuurbelasting. De brandhaard was in een klein vertrek in de woning die was ingericht als hobbykamer. In deze hobbykamer lag een grote hoeveelheid hout. Omdat het hout was gaan branden werden de bluswerkzaamheden bemoeilijkt. Omdat een zeer reële kans op uitbreiding van de brand naar de 11e etage bestond, werd overgegaan tot ontruiming van woningen op de 10e en 11e etage. Ongeveer 40 á 50 personen hebben midden in de nacht hun woning moeten verlaten. [3] Tien woningen hebben schade opgelopen. Deze schade is vastgesteld op € 69.199,38. [4]
Voorts zijn in de woning van verdachte 269,7 gram amfetamine en 24 pillen bevattende amfetamine aangetroffen, alsmede 19,9 gram MDMA en 78 pillen die MDMA bevatten. [5] Ook zijn er in totaal 53 verpakkingen vuurwerk (Thunder Cracker (980 stuks) en Thumping Thunder Silver Edition (80 stuks)) aangetroffen. [6] Verdachte heeft erkend dat de aangetroffen drugs en het vuurwerk van hem zijn, maar heeft ontkend dat hij heeft gehandeld in drugs. [7]
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte de onder 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan. Ten aanzien van feit 1 primair heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat verdachte met zijn handelwijze bewust de aanmerkelijke kans op brand heeft aanvaard en dat sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op brandstichting.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld, zoals verwoord in de schriftelijke pleitnota, dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder feit 1 tenlastegelegde nu niet vastgesteld kan worden dat verdachte de opzet op de brandstichting had en dit evenmin aan zijn schuld te wijten is. Ook voor feit 3 dient verdachte te worden vrijgesproken nu de verklaring van [medeverdachte] afgelegd bij de rechter-commissaris onbetrouwbaar moet worden geacht. Nu geen waarde aan deze verklaring kan worden gehecht, is voor feit 3 onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. Met betrekking tot feit 4 is de tenlastelegging onvoldoende duidelijk zodat verdachte ook voor dit feit dient te worden vrijgesproken. De verdediging heeft zich niet uitgelaten over het onder 2 ten laste gelegde feit.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
Feit 1
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 18 december 2016 in de hobbykamer van zijn woning samen met medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) een rookbom aan het maken was door kaliumnitraat en suiker te vermengen en te verwarmen op een warmhoudplaatje. Op een gegeven moment is de vlam in de pan geslagen en stond de woning in brand.
Samen met [medeverdachte] heeft hij op internet gekeken hoe je een rookbom kon maken. De rookbom zouden ze dan samen met oud en nieuw afsteken. [8] [medeverdachte] heeft bij de politie in dezelfde trant verklaard, namelijk dat hij met verdachte een rookbom wilde maken, dat ze die met oud en nieuw zouden afsteken en dat ze samen op de computer hebben gezocht hoe je op een warmhoudplaatje een rookbom moest maken. [9] Ook via WhatsApp hebben verdachte en [medeverdachte] contact gehad over het maken van de rookbom. Zo heeft [medeverdachte] aan verdachte op 17 december 2016 de berichten gestuurd: ‘Vanaaf maar eens gaan caramelisere’ en ‘Yo gaan we nog koke dan’, waarop verdachte antwoordde: ‘hobby kamer bijna helemaal opgeruimd’. [10]
Uit het bovenstaande leidt de rechtbank af dat sprake was van een gezamenlijk plan om een rookbom te maken. Ook de uitwerking van het plan is gezamenlijk door verdachte en [medeverdachte] verricht. Verdachte heeft ter terechtzitting en bij de politie verklaard dat hij afwisselend met [medeverdachte] heeft geroerd, zij samen het kaliumnitraat en de suiker hebben afgewogen, de stoffen hebben verwarmd tot een mengsel, hebben opgeruimd en de substantie hebben getemperatuurd. [11] De rechtbank heeft geen reden aan deze verklaring te twijfelen nu ook [medeverdachte] heeft verklaard verdachte te hebben geholpen bij het maken van de rookbom door lege zakken suiker weg te halen, de bak aan te geven waar de rookbom in zou moeten en door de weegschaal op nul te zetten. [12]
Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een nauwe en bewuste samenwerking op het maken van een rookbom door het kaliumnitraat en de suiker te mengen en te verwarmen. Nu naar het oordeel van de rechtbank voldoende vaststaat dat dit mengsel is ontbrand en dat als gevolg daarvan de woningbrand is ontstaan, bestaat er een causaal verband tussen de gedragingen van verdachte en [medeverdachte] en het ontstaan van de brand. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen. Voorts blijkt uit de bovengenoemde evacuatie die heeft plaatsgevonden vanwege de brand en de door de brand ontstane materiële schade, genoegzaam dat door de brand gemeen gevaar voor de aangrenzende percelen en (levens)gevaar voor de bewoners van die percelen is ontstaan.
Opzet of schuld?
Gelet op de verklaring van verdachte begrijpt de rechtbank dat het niet de bedoeling van verdachte was om opzettelijk (in de zin van boos opzet) brand te stichten en bedoeld gevaar te veroorzaken. De rechtbank ziet zich echter voor de vraag gesteld of in juridische zin sprake is van voorwaardelijk opzet op de brandstichting.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Naar aanleiding van de brand heeft het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 30 maart 2017 een explosievenonderzoek verricht. Uit dit rapport komt onder meer naar voren dat het mengsel van kaliumnitraat en suiker licht ontvlambaar is, dat bij dit mengsel altijd kans is op ongewenste ontbranding of ontploffing en dat risicofactoren, zoals het onvoldoende controle hebben over de temperatuur of onvoldoende roeren die kans verhogen. Daarbij geldt dat voor verbranding van een dergelijk mengsel geen zuurstof nodig is, zodat de normale blusmethode bij “vlam in de pan” door het deksel op de pan te doen, de brand niet stopt. Dit in combinatie met de hoge verbrandingssnelheid van een dergelijk mengsel, maakt dat verdachte de (chemische) reactie op het moment dat deze eenmaal is gestart, niet meer had kunnen stoppen. De deskundige stelt voorts vast dat de wijze van temperatuurbeheersing in de pan, te weten periodiek handmatig meten met een digitale laserthermometer, hetgeen verdachte heeft gedaan, op zijn zachtst gezegd foutgevoelig is. Meten met een dergelijke thermometer geeft namelijk alleen de temperatuur van het mengsel aan het oppervlak weer en is niet representatief voor de temperatuur (diep) in het mengsel. Daarnaast is de keuze voor de werkkamer vol met brandbare materialen een zeer slechte locatiekeuze geweest voor de bereiding van het mengsel. [13]
Voorts blijkt uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting dat verdachte zich bewust was van de kans dat brand zou kunnen ontstaan. Verdachte heeft verklaard dat hij wist dat het gevaarlijk was en dat hij daarom voorzorgsmaatregelen had getroffen, zoals het vermijden van open vuur, het gebruiken van een houten lepel en het regelmatig temperaturen van de substantie. [14] Voorts heeft verdachte verklaard dat hij op internet heeft opgezocht hoe je een rookbom moest maken. Uit eenvoudig te raadplegen openbare bronnen op internet blijkt dat het maken van een rookbom (brand)gevaarlijk is en dat wordt geadviseerd om een rookbom buiten te maken.
Op grond van deze bevindingen in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat verdachte door op de hiervoor beschreven wijze samen met [medeverdachte] een rookbom in de hobbykamer van zijn woning te maken, willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er brand zou ontstaan.
Conclusie
De rechtbank acht op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan.
Feiten 2 en 3
Vast staat dat in de woning van verdachte 269,7 gram amfetamine en 24 pillen bevattende amfetamine zijn aangetroffen, alsmede 19,9 gram MDMA en 78 pillen die MDMA bevatten en dat deze drugs van verdachte waren. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of verdachte gedurende de periode van 1 januari 2006 tot en met 17 december 2016 heeft gehandeld in drugs.
Verdachte heeft verklaard dat hij verslaafd was, dat hij dagelijks speed gebruikte en dat hij de drugs in voorkomende gevallen als een soort van wederdienst aan zijn vrienden gaf. Zo gaf hij bijvoorbeeld drugs in ruil voor een toegangskaartje voor een festival of in ruil voor drank op het festival. [15]
[medeverdachte] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij in een periode van 10 jaar drugs heeft gekocht bij verdachte en dat verdachte ook drugs aan anderen verkocht en verstrekte. [16] Het ging hierbij om een vaste groep mensen van 10 tot 15 personen. De prijs was € 5,- per gram en voor een pil betaalde hij € 2,-. [17] De laatste keer dat [medeverdachte] weer in contact kwam met verdachte nadat hij hem een poos niet had gezien, was sinds 3,5 jaar. Anders dan de verdediging betoogt heeft de rechtbank geen enkele reden te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [medeverdachte] , temeer nu [medeverdachte] zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris met betrekking tot de drugsfeiten consistent heeft verklaard. Bovendien vinden de verklaringen van [medeverdachte] steun in de verklaring van de vriendin van verdachte, [naam] . Zij heeft verklaard dat verdachte aan vrienden drugs verkocht. Dit deed verdachte al voordat zij met elkaar gingen samenwonen, in augustus 2016. [18] Verdachte heeft aan 8 tot 10 bekenden drugs verkocht, zij hoefde er zelf niets voor te betalen. Verdachte verkocht de speed voor € 5,- per gram. [19]
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte op 18 december 2016 te Alphen aan den Rijn amfetamine, MDMA en XTX-pillen aanwezig heeft gehad, en dat hij in de periode van 1 juli 2013 (ongeveer 3,5 jaar voor december 2016) 20 november 2011 tot en met 17 december 2016 te Alphen aan de Rijn, of elders in Nederland, amfetamine en MDMA heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt en vervoerd.
Feit 4
In de woning van verdachte zijn op 18 december 2016 ook 53 pakjes nitraten aangetroffen. Verdachte heeft erkend dat deze nitraten van hem zijn, dat hij deze nitraten in de zomer van 2016 in België heeft gekocht [20] en dat hij wist dat dit vuurwerk verboden was in Nederland. [21]
In totaal zijn er 980 stuks Thunder Cracker van het merk Salon Roger en 80 stuks Thumping Thunder Silver Edition van het merk Pyrostar aangetroffen. Deze voldoen niet aan de eisen van consumentenvuurwerk, met name vanwege de chemische samenstelling van de knallading, maar ook reeds vanwege het ontbreken van het juiste opschrift. [22]
Het NFI heeft geconcludeerd dat het aangetroffen vuurwerk te typeren is als ‘flash bangers’. Dit type vuurwerk is niet aangewezen als vuurwerk dat ter beschikking mag worden gesteld voor particulier gebruik, en is aldus professioneel vuurwerk als omschreven in artikel 1.1.1 van het Vuurwerkbesluit. [23]
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte in de periode van 1 september 2016 tot en met 18 december 2016 verboden vuurwerk in zijn bezit heeft gehad.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
1.
hij op 18 december 2016 te Alphen aan den Rijn, tezamen en in
vereniging met een ander, opzettelijk brand heeft
gesticht door in zijn woning een rookbom te maken door kaliumnitraat en
suiker te vermengen en te verwarmen,
ten gevolge waarvan zijn woning en daarin zich
bevindende goederen gedeeltelijk is verbrand,
en daarvan gemeen gevaar voor de aangrenzende percelen, in
elk geval gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor de personen die
zich in de belendende percelen bevonden,
te duchten was;
2.
hij op 18 december 2016 te Alphen aan den Rijn opzettelijk
aanwezig heeft gehad ongeveer 269 gram amfetamine
en 19,9 gram MDMA
en 101 XTC-pillen, bevattende MDMA,
zijnde amfetamine en MDMA (telkens) een middel als bedoeld
in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij op tijdstippen in de periode
1 juli 2013tot en met 17
december 2016 te Alphen aan den Rijn en/of elders in Nederland, (telkens)
opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd,
(telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of een (telkens) een
hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde amfetamine en MDMA
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
4.
hij in de periode 1 september 2016 tot en met 18 december 2016, te Alphen aan
den Rijn, opzettelijk vuurwerk, te weten 50 pakjes nitraten,
buiten een inrichting als bedoeld in artikel 1.1.4, 2.2.1, 3.2.1 of 3A.2.1 van
het Vuurwerkbesluit, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
- ten aanzien van feit 1 primair:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is;
- ten aanzien van feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
- ten aanzien van feit 3:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
- ten aanzien van feit 4:
overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan.

5.De strafbaarheid van verdachte

Verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van
12 maanden, waarvan 7 maanden voorwaardelijk, eventueel aangevuld met een taakstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft samen met de medeverdachte een mengsel gemaakt ten behoeve van het maken van een rookbom, dat tijdens het maken daarvan is ontbrand. De brand heeft grote materiële gevolgen gehad, maar het had nog veel erger kunnen aflopen. Een brand in een flatgebouw is de nachtmerrie van iedere flatbewoner. De impact en de angst die de brand op de medebewoners van de flat heeft gehad moet, mede blijkens een slachtofferverklaring en de reactie(s) van bewoners direct na het ontstaan van de brand, groot zijn geweest. Verdachte heeft zich op geen enkel moment voldoende rekenschap gegeven van het feit dat het wel eens anders zou kunnen uitpakken dan gepland. De handelwijze van verdachte was onverantwoordelijk en onbezonnen en de rechtbank rekent dit verdachte dan ook zwaar aan. In de woning van verdachte zijn ook nitraten aangetroffen. Nitraten zijn verboden in Nederland en de aanwezigheid daarvan in het flatgebouw bracht door de ontstane brand grote risico’s met zich voor bewoners en hulpverleners.
Daarnaast heeft verdachte zich gedurende 3,5 jaar vanuit zijn woning bezig gehouden met de verkoop van amfetamine en MDMA. De handel in verdovende middelen gaat gepaard met overlast in de samenleving. Daarnaast genereert de handel en het gebruik van verdovende middelen strafbare feiten. Verdachte heeft met zijn handelen de maatschappij bewust aan deze risico’s blootgesteld. Verdachte heeft zich om al deze gevolgen niet bekommerd en heeft slechts gehandeld uit winstbejag en om in zijn eigen gebruik te kunnen voorzien. De rechtbank houdt er rekening mee dat verdachte geen professionele drugsdealer is, maar dat hij wel gedurende een lange periode een min of meer vaste groep mensen heeft voorzien van drugs.
Documentatie
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte d.d. 12 juni 2017, waaruit blijkt dat verdachte in november 2014 een transactie heeft aanvaard voor een opiumdelict.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de reclasseringsadviezen van GGZ Reclassering Palier, d.d. 21 december 2016 en 13 maart 2017. Uit laatstgenoemd advies blijkt dat verdachte een extreme leefstijl er op nahoudt waarbij hij grenzen over gaat en daarmee onvoldoende de risico’s van zijn handelen lijkt in te schatten, waardoor hij zichzelf en anderen in gevaar brengt. Verdachte lijkt voldoende in staat te zijn, zijn denkpatronen aan te passen, nu hij geconfronteerd wordt met de consequenties van zijn leefstijl. Verdachte is op 22-jarige leeftijd in aanraking gekomen met XTC en een paar jaar later is hij in aanraking gekomen met speed, wat uiteindelijk heeft geresulteerd in dagelijks gebruik. Er is een direct verband tussen het middelengebruik van verdachte en zijn delictgedrag (de rechtbank begrijpt: feiten 2 en 3). Verdachte is voornemens, nu hij drie maanden in detentie heeft gezeten, abstinent te zullen blijven van de middelen, en het negatieve, door middelengebruik gerealiseerde sociale netwerk, achter zich te laten. De reclassering acht het recidiverisico laag en adviseert om een meldplicht en een leefstijltraining aan verdachte op te leggen.
Voorts heeft verdachte ter zitting verklaard dat hij per 1 augustus 2017 bij zijn oude werkgever aan de slag kan als pakketbezorger. Ook kan hij met dat inkomen zijn hypotheek betalen en zodoende zijn huis behouden.
Straf
Bij de bepaling van de zwaarte van de straf neemt de rechtbank tot uitgangspunt de straffen die in soortgelijke zaken gewoonlijk worden opgelegd. De rechtbank is, alles afwegende, van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te melden duur een passende reactie vormt op het handelen van verdachte. Mede omdat de rechtbank ten aanzien van feit 3 een kortere periode bewezen heeft verklaard dan de officier van justitie tot uitgangspunt van haar strafeis heeft genomen komt de rechtbank tot een lagere straf dan de officier van justitie heeft gevorderd. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de gevolgen die het feit ook voor verdachte zelf heeft gehad, namelijk het uitbranden van zijn woning en mogelijk regres van zijn verzekeraar.
De rechtbank zal een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen, waarmee wordt beoogd verdachte in de toekomst van strafbare gedragingen te weerhouden. Aan het voorwaardelijke deel zal de rechtbank de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[benadeelde] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 3.165,93, bestaande uit € 1.015,93 materiële schade en
€ 2.150,- immateriële schade (feit 1).
7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair geconcludeerd tot afwijzing van de vordering van de benadeelde partij, en subsidiair tot niet-ontvankelijkverklaring van de vordering, omdat de schade onvoldoende vastgesteld en onderbouwd is.
Meer subsidiair heeft de verdediging geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de vordering, omdat het voegingsformulier niet is ondertekend. Indien de vordering wel wordt toegewezen verzoekt de verdediging om deze te matigen en maximaal een bedrag van € 1.500,- toe te wijzen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op materiële schade, is namens verdachte betwist. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal het gevorderde bedrag ten aanzien van het eigen risico toewijzen nu deze schade deugdelijk is onderbouwd met een overzicht betreffende het eigen risico van de zorgverzekeraar. Ook de gevorderde bedragen ten aanzien van de beschadigde bank en de gordijnen zijn deugdelijk onderbouwd met aankoopfacturen. De rechtbank zal rekening houden met een waardevermindering in verband met afschrijving en zij zal respectievelijk bedragen van € 55,- en € 500,- toewijzen. Dit betekent dat de rechtbank aangaande de materiële schade in totaal een bedrag van € 816,26 zal toewijzen.
De rechtbank zal de vordering, voor zover deze betrekking heeft op materiële schade, voor het overige afwijzen.
Ter zake van de gevorderde immateriële schade, gelet op hetgeen de benadeelde partij ter toelichting heeft aangevoerd, zal de rechtbank naar billijkheid en gelet op vergelijkbare uitspraken een bedrag van € 500,- toewijzen.
Gelet op het bovenstaande en nu anders dan de verdediging heeft betoogd het schadeformulier wel door [benadeelde] is ondertekend, zal de rechtbank de vordering toewijzen tot een bedrag van € 1.316,26.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 18 december 2016 is ontstaan.
De rechtbank zal voor het overige deel van de vordering, voor zover deze betrekking heeft op de immateriële schade, dit deel niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Dit brengt mee, dat verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 primair bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.316,26,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 18 december 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 9, 14 a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 24c, 36f, 47, 57 en 157 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2 en 10 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I;
- 1 a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten;
- 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer;
- 1.2.2 en 1.2.4 van het Vuurwerkbesluit.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de onder 1 primair, 2, 3 en 4 tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
- ten aanzien van feit 1 primair
: opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is;
- ten aanzien van feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
- ten aanzien van feit 3:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
- ten aanzien van feit 4:
overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan;
verklaart het bewezen verklaarde en verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 511 (vijfhonderdelf) dagen;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
360 (driehonderdzestig) dagen, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij GGZ reclassering Palier, op het adres Witte Singel 8 te Leiden, en zich daarna gedurende de proeftijd op door de reclassering te bepalen tijdstippen, blijft melden bij deze instelling, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
- deelneemt aan een gedragsinterventie, bestaande uit een leefstijltraining 24/7, verzorgd door GGZ reclassering Palier of een soortgelijke instelling, waarbij de veroordeelde zich houdt aan de aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventie door of namens deze instelling aan hem worden gegeven;
geeft opdracht aan GGZ Reclassering Palier tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
veroordeelt verdachte voorts tot:
een taakstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk hoofdelijk toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde] , een bedrag van € 1.316,26, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 18 december 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening;
met bepaling dat verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader aan de benadeelde partij, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de, aan de mededader opgelegde, verplichting tot betaling aan de Staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
verklaart de benadeelde partij voor het overige immateriële deel niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat hij dit deel van de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 1.316,26 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde] ;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 23 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.A. van Steen, voorzitter,
mr. D. Biever, rechter,
mr. D.C. Laagland, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. V.A. Paul, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 juli 2017.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2016350290, van de politie eenheid Den Haag, district Alphen aan den Rijn - Gouda, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 310).
2.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 28-31.
3.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 245-246.
4.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 235.
5.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 64, in combinatie met het proces-verbaal van bevindingen blz. 225-227 en een ander geschrift, te weten het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, blz. 249-250.
6.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 44-45.
7.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 4 juli 2017.
8.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 4 juli 2017.
9.Proces-verbaal van verhoor medeverdachte [medeverdachte] , blz. 116-124.
10.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 150-155.
11.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , blz. 77 en verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 4 juli 2017.
12.Proces-verbaal van verhoor medeverdachte [medeverdachte] , blz. 114.
13.Een ander geschrift, te weten het rapport van het Nederland Forensisch Instituut, blz. 253-264.
14.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 4 juli 2017.
15.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 4 juli 2017.
16.Proces-verbaal van verhoor getuige [medeverdachte] bij de rechter-commissaris.
17.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] , p. 122.
18.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , blz. 67-73.
19.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , blz. 126-130.
20.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , blz. 23.
21.Verklaring verdachte ter terechtzitting, d.d. 4 juli 2017.
22.Proces-verbaal van onderzoek aan inbeslaggenomen vuurwerk, blz. 164-176.
23.een ander geschrift, te weten het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, blz. 177-192.