ECLI:NL:RBDHA:2017:7931

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juli 2017
Publicatiedatum
17 juli 2017
Zaaknummer
NL17.1056
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Iraakse staatsburger met betrekking tot geloofwaardigheid van asielrelaas en medische omstandigheden

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 5 juli 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een eiser afkomstig uit Suleimanya, Irak. De eiser heeft op 18 november 2015 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie op 8 februari 2017 is afgewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld in enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken. Tijdens de zitting op 17 mei 2017 heeft de eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunten toegelicht. De eiser stelde dat de staatssecretaris in strijd met de werkinstructie heeft gehandeld door geen nader medisch onderzoek te laten uitvoeren, omdat hij een getraumatiseerd persoon zou zijn. De rechtbank oordeelde echter dat er geen medische gegevens zijn overgelegd die deze stelling onderbouwen en dat de verklaringen van de eiser consistent waren.

De rechtbank heeft ook de geloofwaardigheid van het asielrelaas van de eiser beoordeeld. De verklaringen van de eiser en zijn broers vertoonden aanzienlijke tegenstrijdigheden, wat de rechtbank deed concluderen dat de staatssecretaris terecht twijfelde aan de geloofwaardigheid van het asielverhaal. De rechtbank verwierp ook het argument van de eiser dat hij vanwege zijn trauma's niet in staat was om consistent te verklaren. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij als deserteur zou worden aangemerkt bij terugkeer naar Irak, en dat zijn belangstelling voor het christendom niet als asielmotief kon worden aangemerkt.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond en oordeelde dat de staatssecretaris terecht had besloten om de asielaanvraag af te wijzen. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.1056
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 5 juli 2017 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

gemachtigde: mr. M.J.A. Leijen,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

gemachtigde: mr. C.W.M. van Breda.

ProcesverloopEiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 8 februari 2017 (het bestreden besluit).

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden te Breda op 17 mei 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de Iraakse nationaliteit. Op 18 november 2015 heeft hij een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Op dezelfde datum hebben [vriend/collega] , een vriend/collega van eiser en zijn broer [broer] , die samen met eiser naar Nederland zijn gereisd, een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij uitspraak van vandaag (NL17.1058 en NL17.1060) heeft de rechtbank ook in hun beroepsprocedures uitspraak gedaan.
Aan zijn asielaanvraag heeft eiser het volgende ten grondslag gelegd. Hij is afkomstig uit Suleimanya in de Koerdische Autonome Regio (KAR) in Irak. Eiser is van 2012 tot aan zijn vertrek uit Irak in oktober 2015 als scherpschutter in dienst geweest bij de Koerdische veiligheidsdienst Asayish ( Asayish ). In deze hoedanigheid heeft eiser meermaals deelgenomen aan gevechtsacties tegen IS. In de periode voor het vertrek uit Irak verbleef eiser in de woning van de broers [naam broers] . Voor zijn vertrek uit Irak hebben zij drie keer een dreigbrief ontvangen. Eiser vermoedt van IS. Op 19 oktober 2015 is het huis van de broers [naam broers] , terwijl eiser daar aanwezig was, beschoten, naar eisers vermoeden door IS. Eiser is de volgende dag samen met de broers [naam broers] gevlucht uit Irak.
Eiser heeft verder verklaard dat hij ruzie heeft met zijn vader en dat zijn interesse in het christendom die ruzie zal verergeren.
Verweerder heeft de aanvraag afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig. Voorts acht verweerder geloofwaardig dat eiser werkzaam is geweest voor de Asayish . Niet geloofwaardig acht verweerder dat eiser en de broers [naam broers] dreigbrieven hebben ontvangen en dat hun woning op 19 oktober 2015 is beschoten. Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat het niet geloofwaardig wordt geacht dat eiser is bekeerd tot het christendom, omdat eiser geen werkelijke kennis heeft over de uitgangspunten van het christelijke geloof.
Op wat eiser daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder in strijd met werkinstructie 2010/13 (WI 2010/13) heeft gehandeld. De gehoormedewerker had moeten opmerken dat eiser een getraumatiseerd persoon was, waardoor nader medisch onderzoek noodzakelijk was.
6.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog. Uit het medisch advies van de FMMU blijkt dat eiser heeft aangegeven aan zijn rechteroor slechthorend te zijn. Verder zijn tijdens het onderzoek geen klachten geconstateerd en is er geen sprake van beperkingen die relevant zijn voor het horen en beslissen. Eiser heeft daar op dat moment geen medische gegevens tegenover gesteld die tot een andere conclusie leiden. Uit WI 2010/13 volgt dat het medisch advies het uitgangspunt is voor het eerste en het nader gehoor in de Algemene Asielprocedure. In punt 2.2 getiteld “werkwijze” van de WI 2010/13 staat vermeld dat indien tijdens het nader gehoor blijkt dat sprake is van ernstige (psychische) problemen die mogelijk interfereren met het vermogen het asielverhaal volledig te kunnen verklaren, de IND-medewerker dan alsnog tot de conclusie kan komen dat het niet wenselijk is om het nader gehoor voort te zetten, omdat het gehoor naar diens eigen inschatting op dat moment niet zorgvuldig genoeg zou kunnen plaatsvinden. Uit de diverse gehoren blijkt niet van medisch gerelateerde problemen die hebben ingewerkt op het vermogen van eiser het asielverhaal volledig te kunnen verklaren. Eiser heeft consequent geantwoord op de hem gestelde vragen en niet blijkt van enige verwardheid of belemmering. Uit het aanvullend gehoor blijkt niet van problemen die hebben ingewerkt op het vermogen van eiser het asielverhaal volledig te kunnen verklaren. Eiser verklaart uitgebreid over zijn werk en dat hij hier nooit problemen mee heeft gehad, ook al was hij zelf gewond geraakt en is een collega neergeschoten. Ook geeft eiser zelf steeds aan dat hij in staat en bereid is het gehoor te laten plaatsvinden. Noch tijdens de gehoren, noch na afloop van de gehoren is op enig moment melding gemaakt van een negatieve invloed van medische problemen op het verloop daarvan. Dat eiser bij de aanvang van het nader gehoor heeft aangegeven dat hij hoofdpijn heeft en zich sommige dingen niet goed kan herinneren, maakt niet dat verweerder er van uit moet gaan dat er sprake is van ernstige psychische problemen bij eiser. Verweerder is dan ook terecht uitgegaan van de door eiser afgelegde verklaringen. De beroepsgrond kan niet slagen.
7. Vervolgens is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het asielrelaas van eiser niet geloofwaardig is. Bij zijn beoordeling van de aanvraag heeft verweerder de verklaringen van de broers [naam broers] mogen betrekken, nu zij hebben verklaard om dezelfde reden als eiser Irak te hebben verlaten. Verweerder heeft terecht geconstateerd dat de verklaringen van eiser en de broers [naam broers] onderling op een groot aantal fundamentele punten van het asielrelaas tegenstrijdig zijn. Zo hebben eiser en de broers [naam broers] (onderling) tegenstrijdig verklaard over de bezorging en de inhoud van de drie dreigbrieven, eiser heeft verder, anders dan de broers [naam broers] , verklaard dat hij de broers [naam broers] niet op de hoogte heeft gesteld van de ontvangst van de dreigbrieven, het moment van ontvangen van de derde dreigbrief, de tijd tussen het ontvangen van de tweede en derde dreigbrief, wat zij met de brieven hebben gedaan, bedreigingen op andere manieren dan de brieven, het verloop van de schietpartij en wie daarbij heeft geschoten, de hoeveelheid tijd voordat de hulp arriveerde en het aantal medewerkers van de Asayish dat te hulp is gekomen. Eiser heeft in beroep, onder verwijzing naar de publicatie ‘Beyond Proof’ van UNHCR en het boek ‘The Memory Illusion’ van dr. Julia Shaw, betoogd dat verweerder er ten onrechte vanuit gaat dat eiser en de broers [naam broers] , ieder voor zich, een feilloos werkend geheugen hebben en dus precies hetzelfde moeten verklaren. De rechtbank volgt dit betoog niet, nu er sprake is van een groot aantal tegenstrijdigheden die betrekking hebben op de kern van het asielrelaas. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat van eiser verwacht mag worden dat hij coherent en consistent kan verklaren over de kern van zijn relaas. Ook de stelling dat eiser vanwege zijn trauma’s niet in staat was consistent en volledig te verklaren, volgt de rechtbank niet. De rechtbank verwijst naar hetgeen hiervoor onder 6 is overwogen. Uit de door eiser overgelegde medische stukken kan dit evenmin volgen.
8. Het in beroep overgelegde bericht van een ex-collega van eiser, waarin volgens eiser zijn relaas wordt bevestigd, kan niet tot een ander oordeel leiden. Het bericht is niet afkomstig van een objectief verifieerbare bron en het betreft een verklaring die op verzoek van eiser is opgesteld. Ook de video waarop de kogelgaten in het huis van de broers [naam broers] te zien zouden zijn, kan niet tot een ander oordeel leiden. Uit de video kan niet worden opgemaakt dat dit hun huis is en hoe en wanneer de kogelgaten zijn ontstaan. Bovendien heeft verweerder ter zitting terecht opgemerkt dat niet valt in te zien waarom deze video pas in beroep is overgelegd, terwijl de beschieting al in oktober 2015 plaats zou hebben gevonden.
9. Eiser heeft verder nog betoogd dat verweerder ten onrechte niet als relevant element heeft benoemd dat eiser zonder toestemming de veiligheidsdienst heeft verlaten. Volgens eiser is er sprake van desertie.
De rechtbank is van oordeel dat, los van de vraag of er sprake is een ongeoorloofd vertrek, eiser een risico van een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM, onvoldoende heeft onderbouwd. Verweerder heeft dan ook terecht de gestelde desertie niet als relevant element benoemd. Eiser heeft tijdens de gehoren, noch bij zienswijze aangevoerd dat hij bij terugkeer zal worden aangemerkt als deserteur. Eiser heeft in eerste instantie verklaard dat hij zelf zijn werkzaamheden bij zijn baas heeft opgezegd, later vult hij deze verklaring aan, in die zin dat hij de reactie van zijn leidinggevende niet heeft afgewacht. In een later gehoor verklaart eiser dat hij schreeuwend tegen zijn leidinggevende heeft geroepen dat hij ermee stopt en vervolgens is weggegaan. Nu eiser blijkens zijn verklaringen zijn baan heeft opgezegd, valt niet in te zien dat hij als deserteur zal worden aangemerkt. Eiser heeft verder slechts verklaard dat hij bij terugkeer problemen zal krijgen met de autoriteiten in Irak, als de Nederlandse autoriteiten doorgeven dat hij in Nederland asiel heeft aangevraagd. Daarmee heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer zal worden aangemerkt als deserteur en dat hij om die reden in de negatieve aandacht van de Iraakse autoriteiten staat. Van belang hierbij is nog dat eiser met gebruikmaking van zijn eigen Iraakse paspoort op legale wijze het land heeft verlaten. De stelling dat er weinig informatie bekend is over desertie, maar dat de doodstraf niet is uitgesloten, behoeft gelet hierop geen nadere bespreking.
10. Tot slot stelt de rechtbank vast dat verweerder in het voornemen uitvoerig gemotiveerd heeft waarom hij niet geloofwaardig acht dat eiser is bekeerd tot het christendom. De rechtbank stelt evenwel vast dat eiser tot op heden slechts heeft verklaard dat hij belangstelling heeft opgevat voor het christendom en dat hij zich daarin wil verdiepen om te bezien waarom moslims en christenen een hekel aan elkaar hebben. Van een bekering is geen sprake. Eiser heeft daarnaast consequent verklaard dat zijn interesse in het christendom geen asielmotief is. Gelet hierop is eisers belangstelling voor het christendom niet relevant voor onderhavige aanvraag. De rechtbank zal dit dan ook niet beoordelen.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Toekoen, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Valk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2017.
Griffier
rechter

RechtsmiddelTegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op: