ECLI:NL:RBDHA:2017:7924

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 april 2017
Publicatiedatum
17 juli 2017
Zaaknummer
AWB 17/3101 en AWB 16/28924
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inreisverbod en standstill-bepaling in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 april 2017 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een inreisverbod opgelegd aan een Turkse man. De rechtbank oordeelde dat het inreisverbod niet in strijd is met de standstill-bepaling. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning onder de beperking 'arbeid als zelfstandige', maar deze was door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie afgewezen. Eiser had geen gronden ingediend tegen deze afwijzing, waardoor de rechtbank oordeelde dat hij niet onder het toepassingsbereik van artikel 41 van het Aanvullend Protocol viel. De rechtbank verwierp het argument van eiser dat zijn nieuwe aanvraag voor een verblijfsvergunning als nieuw feit moest worden meegenomen in de beoordeling, omdat hij geen bewijs had overgelegd ter onderbouwing van deze aanvraag. De rechtbank concludeerde dat het inreisverbod niet getoetst kon worden aan de standstill-bepaling en dat de situatie van eiser niet zodanig was veranderd dat het inreisverbod opgeheven moest worden. Eiser deed ook een beroep op artikel 8 van het EVRM, maar de rechtbank oordeelde dat de emotionele band met zijn broer niet voldoende was om het inreisverbod te laten vervallen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Uitspraak

ECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 17/3101 (beroep)
AWB 16/28924 (voorlopige voorziening)
[persoonsnummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 19 april 2017 in de zaak tussen

[de man] ,

geboren op [geboortedatum] 1994, van Turkse nationaliteit, eiser
(gemachtigde: mr. H. Dogan),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde: mr. A.H. Noordeloos).

Procesverloop

Bij besluit van 18 november 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 26 augustus 2016 tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 (onder de beperking “arbeid als zelfstandige bij [bedrijf] ”) afgewezen.
Eiser heeft op 9 december 2016 tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het bezwaar is beslist. Voordat een zitting heeft plaatsgevonden, heeft verweerder bij besluit van 8 februari 2017 (het bestreden besluit) het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en tegen eiser een inreisverbod uitgevaardigd voor de duur van twee jaar.
Op 9 februari 2017 heeft eiser tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, zodat het verzoek om een voorlopige voorziening geldt als een verzoek gedaan hangende het beroep bij de rechtbank. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 april 2017. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun voornoemde gemachtigden. De rechtbank/voorzieningenrechter (rechtbank) heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Ten aanzien van het beroep
1. Eiser heeft ter zitting bevestigd dat zijn beroep zich uitsluitend richt tegen het opgelegde inreisverbod In geschil is derhalve slechts de vraag of verweerder aan eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaar heeft mogen opleggen.
2.1
Eiser voert aan dat het inreisverbod in strijd is met de standstill-bepaling. [1]
Eiser is bezig met het opstarten van een nieuwe onderneming en het inreisverbod beperkt zijn ondernemingsactiviteiten in Nederland. Ter zitting heeft eiser daaraan toegevoegd dat de rechtbank zijn nieuwe aanvraag voor een verblijfsvergunning onder de beperking ‘arbeid als zelfstandige’, die hij in maart 2017 heeft ingediend, als nieuw feit moet meenemen in de beoordeling. Eiser is nu illegaal in Nederland en zonder een verblijfsaantekening is het voeren van een onderneming bijna onmogelijk.
2.2
De rechtbank is van oordeel dat het opleggen van dit inreisverbod niet in strijd is met de standstill-bepaling. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 14 maart 2012 [2] overweegt de rechtbank dat eisers aanvraag om een verblijfsvergunning onder de beperking “arbeid als zelfstandige” na inhoudelijke beoordeling is afgewezen. Zolang deze afwijzing niet is vernietigd of ingetrokken, moet daarvan worden uitgegaan. Om die reden valt eiser niet onder het toepassingsbereik van artikel 41 van het Aanvullend Protocol. Dit betekent dat het inreisverbod niet kan worden getoetst aan de standstill-bepaling. Het betoog van eiser dat de rechtbank zijn nieuwe aanvraag moet betrekken in de beoordeling, volgt de rechtbank niet. Eiser heeft geen stukken ter onderbouwing van deze nieuwe aanvraag overgelegd. Daarnaast heeft verweerder ter zitting terecht opgemerkt dat indien eiser in het kader van de nieuwe aanvraagprocedure aannemelijk maakt dat hij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning, het inreisverbod in die procedure zal worden opgeheven. Dit volgt ook uit artikel 6.5, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000, gelezen in samenhang met het tweede lid, aanhef en onder g, van dat artikel, waarin ligt besloten dat verweerder het inreisverbod zal opheffen als zich in de toekomst een gewijzigde situatie voordoet waarin het inreisverbod in strijd komt met het associatierecht. De rechtbank onderschrijft verweerder standpunt dat deze situatie nu nog niet aan de orde is.
3.1
Eiser doet tenslotte een beroep op artikel 8 van het Verdrag voor bescherming van de rechten van de mens (EVRM). Eiser heeft een zeer hechte band met zijn broer die een vaderfiguur voor eiser is. Ze wonen in hetzelfde huis en hebben ooit samen in dezelfde onderneming gewerkt. Ter onderbouwing heeft eiser kopieën van de identiteitsbewijzen van zijn familieleden overgelegd.
3.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat geen aanleiding bestaat om af te zien van het opleggen van het inreisverbod op grond van artikel 8 van het EVRM. Eiser heeft weliswaar gesteld dat hij een zeer hechte band met zijn broer heeft, maar heeft verder niet onderbouwd dat tussen hem en zijn broer ‘more than normal emotional ties’ bestaan, die nodig zijn om beschermenswaardig familieleven aan te nemen tussen meerderjarige familieleden. Het enkele feit dat ze in hetzelfde huis wonen en ooit samen hebben gewerkt is hiertoe onvoldoende. De beroepsgrond slaagt niet.
4. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
5. De gevraagde voorziening strekt er toe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
6. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 17/3101,
- verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 16/28924,
- wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 april 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: EM
D: C
VK
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Aanvullend Protocol bij de Associatieovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije van 23 november 1970.