ECLI:NL:RBDHA:2017:7924
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Inreisverbod en standstill-bepaling in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 april 2017 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een inreisverbod opgelegd aan een Turkse man. De rechtbank oordeelde dat het inreisverbod niet in strijd is met de standstill-bepaling. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning onder de beperking 'arbeid als zelfstandige', maar deze was door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie afgewezen. Eiser had geen gronden ingediend tegen deze afwijzing, waardoor de rechtbank oordeelde dat hij niet onder het toepassingsbereik van artikel 41 van het Aanvullend Protocol viel. De rechtbank verwierp het argument van eiser dat zijn nieuwe aanvraag voor een verblijfsvergunning als nieuw feit moest worden meegenomen in de beoordeling, omdat hij geen bewijs had overgelegd ter onderbouwing van deze aanvraag. De rechtbank concludeerde dat het inreisverbod niet getoetst kon worden aan de standstill-bepaling en dat de situatie van eiser niet zodanig was veranderd dat het inreisverbod opgeheven moest worden. Eiser deed ook een beroep op artikel 8 van het EVRM, maar de rechtbank oordeelde dat de emotionele band met zijn broer niet voldoende was om het inreisverbod te laten vervallen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af.